Alci of Alcis,
de benaming van een godenpaar dat overeenkomt met de Dioscuren, Castor en Pollux. Tacitus zegt er het volgende over: ‘In het land van de Naha(na)rvaliërs is een woud te zien dat al eeuwenlang wordt vereerd. De opperpriester kleedt zich als een vrouw; over de goden vertelt men dat het, in het Latijn vertaald, Castor en Pollux zijn. Het wezen van deze goden is identiek met dat van de Dioscuren, hun naam de Alci. Beelden van hen bestaan er niet, er is geen spoor van cultus uit den vreemde; ze worden als jonge mannen en als broers vereerd.’ (Germania 43)
De naam van dit godenpaar kan worden verbonden met got. ‘alhs’ (tempel) en oe. ‘algian’ (beschermen) en zou iets als ‘beschermgoden’ kunnen betekenen. Ook wordt gesuggereerd dat de naam verband houdt met het bij Caesar overgeleverde woord ‘alces’, dat eland betekent (vgl. zw. ‘älg’, eland). In dat geval zou het hier om een associatie met herten, misschien zelfs goden in hertengedaante, kunnen gaan.
Tégen een gelijkstelling aan de Dioscuren spreekt dat de Dioscuren met paarden worden geassocieerd. Een dergelijke associatie zien we bijv. bij Beda (Hist. E. i, 15) in de namen van de aanvoerders van de Angelen en de Saksen die Engeland binnenvielen, de broers Hengist (hengst) en Horsa (paard).
Het gaat hier vermoedelijk om de cultus van een goddelijk broederpaar. Zulke broederparen komen ook bij andere volkeren voor; vgl. Romulus en Remus bij de Romeinen. De vermelding bij Tacitus is het enige bewijs voor een dergelijke cultus bij de Germanen. Opvallend is wel dat broederparen inde heldenpoëzie niet zeldzaam zijn, zoals bijv. de ‘Haddingjar’, die in de Edda's en in voortijdsaga's genoemd worden. Hun naam komt taalkundig overeen met die van de ‘Hartungen’ in de middeleeuwse Duitse literatuur, eveneens een broederpaar. Dit zou kunnen wijzen op oude voorstellingen.
Paulus Diaconus noemt een broederpaar Ibor en Aio als aanvoerders van de Langobarden, toen ze uit Scandinavië wegtrokken (Hist. L. i, 3). Saxo beschrijft enkele eeuwen later hoe in het verleden een deel van de Denen door een hongersnood gedwongen werd het land te verlaten onder aanvoering van Aggi en Ebbi (Gest. D. viii). De stamsage van de Vandalen kent het broederpaar Raos en Raptos als leiders van de Astingen (Cassius Dio, 71, 12, 1).
Kuhn 1973b; Schwarz 1967.
Alci. Rotstekening in Bohuslän, tussen 1700 en 500 v.Chr.