Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdAsen(on. AEsir, ev. Áss), de benaming van een van de twee groepen goden in de Noordse mythologie. De Asen vormen de grootste groep, naast hen staat een veel beperkter godengroep, de »Wanen. Tot de Asen behoren in ieder geval Odin, Thor, Balder, Forseti, Bragi, Vidar, Vali, Tyr, Ull, Höder, Hoenir en een aantal vrouwelijke Asen. Tot de Wanen behoren Njord, Freyr en Freyja. Van Heimdall is het niet zeker of hij een Ase of een Wane is. Waar de Wanen staan voor vruchtbaarheid en rijkdom, zijn de Asen vooral heersers, krijgers, handhavers van het recht. De benaming ‘Asen’ wordt in de teksten soms gebruikt om er alle goden, zowel Asen als Wanen, mee aan te duiden. Vrijwel alle Asen worden door Snorri Sturluson als leden van één familie gepresenteerd: Balder is een zoon van Odin en Frigg, maar ook Vidar, Vali, Höder, Tyr, Bragi en zelfs Heimdall zijn volgens hem zonen van Odin; Forseti is een zoon van Balder en zijn vrouw Nanna en Ull is een zoon van Thors vrouw Sif en dus een stiefzoon van Thor. Hoenir en Loki daarentegen heten gezellen van Odin. Loki is tevens een bloedsbroeder van Odin (SnE. ii, 15-23). De belangrijkste Ase is Odin, een goede tweede is Thor. Beiden worden in teksten soms kortweg ‘de Ase’ genoemd. Evenals de reuzen stammen de Asen af van een oerwezen dat uit het oerijs ontstond: de reuzen van het eerste oerwezen, Ymir; de Asen van Buri, die na de oerkoe Audhumla (»Ymir) als derde uit het oerijs ontstond. Odin en zijn broers Vili en Ve zijn zonen van Buri's zoon Bor en de reuzin Bestla. Asen en reuzen zijn dus nauw met elkaar verwant. Ook hebben sommige Asen, Odin en Thor bijvoorbeeld, kinderen bij reuzinnen. De reuzin Skadi is onder de Asen opgenomen, de reuzin Gerd misschien ook. In de meeste verhalen zijn Asen en reuzen echter vijanden van elkaar. Van een aantal wezens is niet duidelijk of ze als Asen of als reuzen moeten worden gezien. Dit geldt voor de zeegoden AEgir en Ran en ook voor Jörd, de moeder van Thor; zij is waarschijnlijk een reuzin, maar volgens Snorri wordt ze tot de Asen gerekend (SnE. i, 36). In tegenstelling tot Asen en reuzen zijn Asen en Wanen niet verwant aan elkaar en ook is er geen sprake van onderlinge huwelijken. Het gaat hier om twee afzonderlijke en duidelijk van elkaar onderscheiden godengroepen. De teksten berichten, helaas zeer fragmentarisch, dat deze beide groepen pas tot symbiose kwamen na een grote oorlog. Toen werden gijzelaars uitgewisseld en zo kwamen Njord, Freyr en Freyja bij de Asen, terwijl Hoenir naar de Wanen verhuisde. Asen en Wanen wonen samen in »Asgard, en in de verhalen, die zich vrijwel alle na de oorlog tussen beide groepen afspelen, treden ze doorgaans met elkaar op. Tijdens »Ragnarök (Godenlot), de ondergang van de wereld, gaan zowel Asen als Wanen ten onder. In twee IJslandse teksten, het Landnámabók (Het boek over de landname) en de Oláfs saga Tryggvasonar (De saga van Olaf Tryggvason) staat een eedformule waarin een onbekende, ‘almachtige’ Ase (on. inn almáttki áss) wordt aangeroepen: ‘Zo helpe mij Freyr en Njord en de almachtige Ase.’ Tot op heden is het niet gelukt met een | |
[pagina 33]
| |
bevredigende identificatie van deze Ase te komen. Gesuggereerd zijn Odin, Thor, Uil en zelfs Tyr. Waar de meeste mannelijke Asen wel in een of meer verhalen optreden, kan dit niet over de asinnen gezegd worden. Eigenlijk is alleen de Wanengodin Freyja een godin over wie verhalen bestaan; zelfs Frigg, de vrouw van Odin, is niet veel meer dan een naam. Het eddagedicht Lokasenna (Loki's twistgesprek) kent als Asinnen slechts Frigg, Freyja, Gefjon, Idun, Skadi en Sif. In de Snorra-Edda staat tweemaal een opsomming van Asen en Asinnen. In het tweede deel van deze Enkele Asen en Asinnen uit het verloren gegane Ragnarök-fries van H.E. Freund (1825-26). Tekening van H. Olrik, 1857
Edda worden als Asinnen behalve Frigg, Freyja, Gefjon en Idun ook Skadi, Sif, Sigyn, Fulla en Nanna genoemd (SnE. ii, 1, 41). In het eerste deel somt Snorri echter veel meer godinnen op, behalve de al genoemden nog ten minste een twaalftal: Saga, Eir, Sjöfn, Lofn, Var of Vör, Syn, Hlin, Snotra, Gna, Bil, Jörd en Rind (SnE. i, 35, 36). Hij weet echter maar weinig over de Asinnen te berichten. Soms noemt hij slechts een woonplaats (Saga woont in Sökkvabekk), soms een functie (Fulla is het kamermeisje van Frigg), soms probeert hij de naam te verklaren en zo de functie te achterhalen. Saga en Hlin zijn waarschijnlijk andere namen van »Frigg; Vör wordt in de Þrym- | |
[pagina 34]
| |
skviða (Gedicht over Thrym) 30 genoemd als godin van het huwelijk en Eir is misschien de beschermster van de geneeskunst, maar er zijn zo weinig echte gegevens dat het moeilijk is om iets met zekerheid te zeggen. De meeste namen van Asinnen, zowel de bekende als de minder bekende, zijn regelmatig te vinden als basiswoord in de kenningen voor vrouw. Zo kan een vrouw de ‘Freyja, Fulla, Syn, Gerd van het gewaad, sieraad, borduursel’ enz. genoemd worden. In dit soort omschrijvingen zijn de Asinnennamen vrij uitwisselbaar. Een paar namen (o.a. Gefjun, Idun, Sigyn, Snotra en Skadi) worden niet in dit soort omschrijvingen aangetroffen, maar dat kan heel goed op toeval berusten.
De benaming ‘ass’ (ase) gaat terug op een ogm. wortel *ans en is in een aantal Germaanse talen overgeleverd. De oudste overleveringen zijn waarschijnlijk twee inscripties uit het begin van de 3e eeuw: de inscriptie op een bronzen plaquette uit Tongeren die een godin Vihansa (misschien ‘strijdgodin’) noemt en de inscriptie op de gesp van Vimose (ca. 200 n.Chr., in 1851 gevonden op het Deense eiland Fyn): ‘a(n)sau wī75ja’ (de god wijd ik toe). In het Gotisch heten de Asen ‘Ansis’, in het Angelsaksisch ‘ēsa’ (gen. mv.). In het Duits vinden we hen alleen in persoonsnamen als bijv. Ansgar, Ansilo. In Scandinavië bevatten zowel persoons- als plaatsnamen soms een element ‘ás-’. De betekenis van ‘áss’ wordt door sommigen in verband gebracht met een Indo-europese wortel *ans (ademen), skt. ‘asu’ (levenskracht), door anderen met ogm. ‘ans’ (paal, balk), waarbij verband gelegd werd met de Germaanse verering van paalgoden. Volgens een theorie die rond 300 v.Chr. was uitgedacht door de Griekse geleerde Euhemeros, waren de goden vergoddelijkte mensen. In de Middeleeuwen was deze theorie wijdverbreid. We vinden haar ook bij Snorri Sturluson, niet alleen in de proloog van zijn Edda, maar ook in de eerste hoofdstukken van zijn Ynglinga saga. De overeenkomst tussen de naam van de Asen en die van het werelddeel Azië (on. Asía) bood hem de mogelijkheid de Asen te verbinden met de plaats en de helden die door Vergilius onsterfelijk beroemd waren geworden: Troje en de Trojanen. Volgens Snorri kwamen de Asen uit Azië, en wel uit »Asgard (Troje), en ze waren verwant aan de Trojaanse koningsfamilie. Onder leiding van Odin reisden ze naar het noorden. Odin huwelijkte onderweg zijn kinderen uit, waardoor menige oude koningsdynastie haar genealogie op hem kon terugvoeren. Uiteindelijk stichtten ze in Sigtuna (Zweden) een stad of burcht naar het model van het oude Asgard. Hun daden waren zo wonderbaarlijk dat de omgeving hen al spoedig als goden zag. Snorri verhoogt de glans van dit verhaal nog door erop te wijzen dat het oude Asgard vlak bij het middelpunt van de wereld, Jeruzalem, gelegen was.
Van de Zweed Per Henrik Ling verscheen in 1816 een groot episch gedicht Asarne, dat zich in de eerste eeuw v.Chr. afspeelt. In de Deense jeugdroman Erik Menneskesen (1986) van Lars-Henrik Olsen, met illustraties van Erik Hjorth Nielsen, moet de jongen Erik de goden van de ondergang door veroudering redden. Binnen dit kader worden alle godenverhalen naverteld. In 1972 werd op IJsland een geloofsgenootschap van ‘Ásatrúarmenn’ (Asengelovigen) opgericht. Doel was de oude Asengodsdienst in ere te herstellen. Het genootschap werd in 1973 officieel erkend. Ook in Duitsland bestaan weer genootschappen die de oude Germanen en hun goden verheerlijken en vereren. Een interpretatie van de godenwereld, gebaseerd op het werk van Rudolf Steiner, geeft Alice Woutersen-Van Weerden in haar boek Tussen Wodan en Widar (Zeist 1997). De Duitse kunstenaar Karl Heinz Hermann maakte tussen 1837 en 1848 een vijftiental ontwerpen voor fresco's die de gehele Duitse geschiedenis moesten verbeelden. Op de eerste twee bladen waren vrijwel alle goden rond de wereldboom »Yggdrasil en de ondergang van de godenwereld afgebeeld. De fresco's zijn nooit uitgevoerd. De ontwerpen bleven bewaard, in ieder geval tot de Tweede Wereldoorlog. Hermann was waarschijnlijk de eerste Duitse kunstenaar die de mythologie | |
[pagina 35]
| |
verbeeldde. Vrijwel al zijn werken zijn gedurende de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan. Bollason 1990; Gschwantler 1980; Heusler 1908; Kuhn 1973c; Meringer 1907; Turville-Petre 1972. |
|