Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdGerd(on. Gerðr) is de dochter van de reus Gymir en zijn vrouw Aurboda en de vrouw of geliefde van de god »Freyr. In de opsomming van de Asinnen in Gylfaginning (De begoocheling van Gylfi) wordt ze niet genoemd, wel in een opsomming in Snorra-Edda ii, 1. Volgens de Ynglinga saga (De saga van de Ynglingen) hfdst. 10 is ze de vrouw van Freyr en heet hun zoon Fjölnir. Gerd is vooral bekend door het eddagedicht Skírnismál (Het lied van Skirnir) en de prozaversie van het verhaal in SnE. i, 37, waar verteld wordt hoe Gerd ertoe gebracht werd Freyrs bruid te worden. In het gedicht horen we hoe de god Freyr op een dag op Odins zetel Hlidskjalf plaatsnam, vanwaar hij een overzicht over alle werelden had (Hlidskjalf betekent misschien ‘uitzichttoren’). Toen zag hij in de reuzenwereld een vrouw lopen, wier schitterend blanke armen zo'n indruk op hem maakten dat hij niet meer kon eten, drinken of slapen. Hij zond zijn dienaar Skirnir naar de wereld van de reuzen om haar te werven en hij gaf hem een goed paard, zijn eigen zwaard en geschenken mee: elf gouden appelen en Odins ring Draupnir. Gerds woning werd beschermd door een vlammenwal en wilde honden, maar Skirnir wist toch tot haar door te dringen. De fraaie geschenken konden haar er echter niet toe brengen op Freyrs aanzoek in te gaan. Toen bedreigde Skirnir haar met het zwaard en sprak een vreselijke vervloeking over haar uit, waarop ze beloofde Freyr na negen nachten op een bepaalde plaats te ontmoeten. Het gedicht eindigt met Freyrs klacht dat deze negen nachten van wachten hem zeer lang zullen vallen. Snorri's verhaal is aanmerkelijk korter. Het bevat voornamelijk de gehele inleiding van het gedicht, maar doet de werving zelf in één regel af: ‘Toen ging Skirnir weg en wierf de vrouw voor hem en kreeg haar belofte dat ze na negen nachten naar een plaats zou komen die Barrey heette en daar bruiloft met Freyr zou vieren.’ De gehele kern van het gedicht, de vervloeking, is hier vervallen. Ook worden de gouden appelen niet genoemd. Snorri vermeldt echter met nadruk dat het weggeven van het zwaard Freyr later bij »Ragnarök duur zou komen te staan.
Hoewel Snorri Gerd in de Ynglinga saga de vrouw van Freyr noemt, is het nog maar de vraag of zij dat was. Het gedicht zegt niet meer dan dat ze hem een samenzijn aanbiedt. Ook het feit dat Snorri haar in zijn Snorra-Edda niet als Asin noemt, geeft te denken. In het gedicht Lokasenna 42 verwijt Loki Freyr dat hij Gymirs dochter voor goud heeft gekocht en voor haar zijn zwaard heeft afgestaan; Gerd wordt in de proza-inleiding van dit gedicht niet genoemd. Of Gerd tot de Asinnen gerekend kan worden, is dus niet echt duidelijk. ‘Gerðr’ komt verscheidene malen voor als vrouwennaam en het was niet gebruikelijk mensen de namen van goden te ge- | |
[pagina 83]
| |
ven. Plaatsnamen die op een mogelijke verering van haar duiden zijn er niet. In Skírnismál zijn oude en jongere motieven met elkaar vermengd. Jong en sprookjesachtig zijn de vermelding van de vlammenwal die de maagd moet beschermen en waar het paard overheen moet springen, een motief dat we ook uit de noordelijke versies van het Nibelungenverhaal kennen, en het volgens Skm. 9 uit zichzelf vechtende zwaard. De vervloekingen die Skirnir uitspreekt doen daarentegen oud en archaïsch aan. Alle namen in de omgeving van Freyr duiden op licht, leven of groei. De god zelf wordt verscheidene malen ‘skírr’, stralend, genoemd, en zijn dienaar Skirnir, de stralende, zou in feite de god zelf zijn. Andere dienaren die in de Lokasenna genoemd worden, zijn Byggvir (afgeleid van ‘bygg’, gerst) en Beyla (afgeleid van ‘baula’, loeien). De windstille plaats waar Freyr en Gerd elkaar zullen ontmoeten heeft een naam die naar de vruchten des velds verwijst: Barri (verwant met ‘barr’, gerst). De naam ‘Gerðr’ is afgeleid van ‘garðr’ (omheind veld) en de godin zou een vruchtbaarheidsgodin zijn, de beschermgodin van het gecultiveerde land. Over het algemeen heeft men het verhaal over de verbintenis tussen Freyr en Gerd dan ook geduid als een heilig huwelijk tussen de zonnegod, Freyr, en een aardgodin, Gerd, ter bevordering van de vruchtbaarheid van de natuur. Het gedicht zou men als een soort ritueel drama kunnen beschouwen, met als inhoud deze gebeurtenissen. Op rotstekeningen uit de Bronstijd en de vroege IJzertijd treffen we al afbeeldingen aan van het heilige huwelijk (gr. hiëros gamos), dat de verbintenis tussen hemelgod en aardgodin moest spiegelen. Dit duidt erop dat het al vroeg een belangrijke rol in de cultus speelde. In veel later tijd speelt het dan een rol in de cultus van de Wanen, de vruchtbaarheidsgoden. In Noorwegen en Zweden zijn een aantal kleine, gouden plaatjes uit de 7e of 8e eeuw aangetroffen, waarop een man en een vrouw staan afgebeeld die elkaar de hand reiken of elkaar een korenaar, of iets dat daarop lijkt, overhandigen. Men denkt dat de afbeelding op deze plaatjes Freyr en Gerd voorstelt. Een gouden sieraad met - vermoedelijk - een voorstelling van Freyr en Gerd, gevonden in Hauge (Jären, Noorwegen)
| |
[pagina 84]
| |
Op een fragment van een 10e-eeuws kruis uit Michael op het eiland Man staat een vrouwenfiguur afgebeeld met losse haren en een lange stengel in haar hand. Onder haar staat een gezadeld paard. Men veronderstelt dat dit een afbeelding is van Gerd en het paard van Freyr, waarop Skirnir naar haar toe kwam. Skirnir bedreigt Gerd. Illustratie van Lorenz Frølich, 1896
In Scandinavië hebben de Deen Adam Oehlenschläger en de Zweed Esias Tegnér in het begin van de 19e eeuw over Gerd gedicht. In Nederland verscheen tegen het einde van dezelfde eeuw Gerda, een Noordsche sage (Haarlem z.j.) van A.S.C. Wallis, pseudoniem van Adèle Sophia Cornelia Opzoomer (1857-1925). In dit gedicht wordt de Noordse mythologie vrij bewerkt en omgevormd tot een verhaal van schuld en boete met een sterk christelijke inslag. Mitchell 1983; Motz 1981; Randlev 1985; Turville-Petre 1969. |
|