Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdAsk (on. Askr) & Emblazijn in de Oudnoordse mythologie de namen van het eerste mensenpaar. Volgens het eddagedicht Völuspá (De voorspelling van de zieneres) 17-18 vonden drie goden, Odin, »Hoenir en Lodur, twee stukken hout op het strand, nog ‘zonder lot’. Odin gaf hun adem, Hoenir geest en Lodur kleur, beweging en gelaatstrekken. Ook Snorri vertelt dat drie goden, de zonen van Bor, na de schepping van de aarde uit de oerreus »Ymir langs het strand liepen en stukken drijfhout vonden waaruit ze de eerste mensen maakten en hun leven en een naam gaven. Alleen is dit een ander godendrietal: de zonen van Bor zijn Odin en zijn broers Vili en Ve. Van Ask en Embla stammen alle mensen af die in Midgard (»Asgard) wonen (SnE. i, 6, 9). Als na de ondergang van de wereld een nieuwe aarde uit zee oprijst, zal deze volgens Vm. 45 niet alleen door goden, maar ook opnieuw door mensen bevolkt worden. Tijdens »Ragnarök hebben zich namelijk twee mensen, Lif (leven) en Lifthrasir (naar leven hunkerende), in het hout (of woud) van Hoddmimir verborgen en zo de ondergang overleefd. Ook hier dus een verbinding tussen mensen en hout.
Het on. ‘askr’ betekent ‘es’; over de betekenis van ‘embla’ bestaat minder zekerheid. Voor de hand ligt aan te nemen dat ook ‘embla’ een plant aanduidt. Er wordt dan ook gedacht aan een verbastering van een ouder *elmla (‹*almilon) dat bij ‘almr’ (olm) hoort. Maar ook heeft men ‘embla’ in verband gebracht met het Griekse ‘ampelos’ (slingerplant). De namen van het eerste mensenpaar zouden verwijzen naar de gebruikte materialen bij het vuurboren: een gemakkelijk ontvlambare houtsoort, bijv. het hout van slingerplanten, werd met behulp van een boor uit hardhout tot branden gebracht. De associatie met de geslachtsdaad ligt voor de hand. Dat men zich de mens als uit hout geschapen achtte, is niet bevreemdend. Vanaf de Bronstijd al werden in Noorwegen en Denemarken zogenaamde boomgoden vereerd, stevige takken of kleine boomstammen die men van elementaire geslachtskenmerken had voorzien. In enkele teksten uit de vikingtijd, waaronder het eddagedicht Hávamál (Het lied van de Hoge), is sprake van houten man- | |
[pagina 38]
| |
Houten godenbeelden uit Braak, Eutin, ca. 500 v.Chr. Schleswig, Schleswig-Holsteinisches Landesmuseum
nen die langs de weg worden aangetroffen en tot op zekere hoogte tot leven komen als men ze kleren geeft. In verband met dit ‘scheppingsverhaal’ heeft men wel gewezen op de overeenkomst met het oosterse sprookje van de houtsnijder die een mooie vrouw uit een blok hout sneed; ze was zo mooi dat een ander haar kleren gaf en een derde haar met sieraden tooide, waarop de houten vrouw tot leven kwam. Een dergelijk verhaal zou de dichter van de Völuspá geïnspireerd kunnen hebben. Op Deens en voormalig Deens grondgebied zijn tamelijk veel boomgoden bewaard gebleven. In het Landesmuseum van Schleswig-Holstein te Schleswig bevindt zich naast een aantal kleinere godenparen het imposante godenpaar van Eutin. Het mannelijke beeld is meer dan drie meter hoog, het vrouwelijke iets kleiner.
In de latere kunst en literatuur vinden we de Scandinavische oerouders van de mensheid nauwelijks terug. Uit 1923 stamt een illustratie van Ernst Hansen in het boek Vølvens Spaadom (De voorspelling van de zieneres), ‘Askr en Embla nog zonder lot’. In de geruchtmakende roman Sangen om den røde rubinen (Het lied van de rode robijn, 1956) van de Noorse auteur Agnar Mykle heten de twee hoofdfiguren Ask en Embla. De keuze van de namen is hier zeker geen toeval, daar het de bedoeling van de auteur was in deze twee mensen een nieuw liefdesideaal te laten zien. Schröder 1931. |
|