Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdBalder,zoon van Odin en Frigg, is een stralende godheid: wijs, genadig en welbespraakt, blank en mooi als de plant die in het Noorden naar hem genoemd werd, een noordelijke kamillesoort, de ‘baldursbrá’, Balders wenkbrauw (SnE. i, 22). Zijn woonplaats heet Breidablik, een plaats waar volgens het eddagedicht Grímnismál (Het lied van Grimnir) geen kwaad te vinden is. Volgens Snorri Sturluson heeft hij echter één gebrek: hij mag dan wijs zijn, niemand houdt zich aan de uitspraken die hij doet. Zijn vrouw heet Nanna, zijn zoon »Forseti. Bekend is Balder vooral door de verhalen over zijn dood. Hij is namelijk een godheid die lang voor »Ragnarök, de ondergang van de goden, gestorven is. De verhalen over de dood van Balder zijn fragmentarisch te vinden in de Lied-Edda en uitvoerig in de Snorra-Edda en in de Gesta Danorum van Saxo Grammaticus. De versies van Snorri en Saxo wijken zozeer van elkaar af - o.a. hierin dat Balder in de IJslandse overlevering een god is en bij Saxo een held of halfgod - dat dit, gevoegd bij het feit dat er geen sporen van een Balderverering gevonden zijn, aanleiding heeft gegeven tot uitvoerige speculaties over de vraag of Balder wel tot het Noordse pantheon kan worden gerekend. Snorri's verhaal over Balders dood begint ermee dat Balder werd gekweld door boze dromen die hem zijn dood aanzegden. De goden overlegden met elkaar wat ze hiertegen konden doen. Volgens het eddagedicht Baldrs draumar (Balders dromen) reisde Odin toen zelf op zijn paard Sleipnir naar de doodsgodin »Hel en wekte voor de poorten van haar rijk een dode waarzegster even tot leven om zich de toekomst te laten voorspellen. Haar voorspelling bevestigde de vrees van de goden dat Balder zou sterven. Balders moeder, Frigg, probeerde toen het kwaad af te wenden door alle levende en niet-levende wezens op de hele wereld te laten zweren dat ze Balder geen kwaad zouden doen. Toen dat gebeurd was, waren de goden blij en uitgelaten en vanaf dat moment was het een favoriete bezigheid op hun bijeenkomsten om een kring te vormen met Balder in het midden en hem dan met van alles en nog wat te bekogelen. Balder bleek inderdaad onkwetsbaar. »Loki was hier niet gelukkig mee en zocht naar een mogelijkheid om Balder te vernietigen. In de gedaante van een oude vrouw bezocht hij Frigg en hij kwam erachter dat er één ding op de aarde was dat ze de eed niet had afgenomen, omdat het naar haar mening nog te jong en te klein was: de maretak. Hij plukte de maretak en ging ermee naar de plaats waar de goden hun spel speelden. Balders blinde broer, »Höder, stond achteraan in de kring zonder aan het spel mee te doen. Loki vroeg hem waarom hij niet meedeed en toen Höder hem zei dat hij Balder niet kon zien staan en ook geen wapen bezat, gaf Loki hem de maretak in handen en hielp hem deze naar Balder te werpen... ‘en het projectiel vloog door Balder heen en hij viel dood neer en dit is het ernstigste ongeluk dat ooit onder goden of mensen is aangericht’ (SnE. i, 49). De Asen wilden Balders dood meteen wreken, maar omdat de plaats waar ze zich bevonden heilig was, konden ze dat niet. Ze waren sprakeloos, konden alleen maar wenen. Ze brachten Balders lijk | |
[pagina 40]
| |
De dood van Balder. Uit het handschrift van Ólafur Brynjólfsson (1760). Kopenhagen, Koninklijke Bibliotheek
naar de kust en maakten een brandstapel op zijn schip Hringhorni. Omdat ze het niet vlot konden krijgen, vroegen ze de hulp van de reuzin Hyrrokkin uit Jötunheim, het rijk van de reuzen. Ze arriveerde op een wolf met een gifslang als toom en toen ze van haar rijdier steeg waren er vier berserkers (aan »Odin toegewijde krijgers) voor nodig om de wolf in bedwang te houden. De reuzin gaf het schip zo'n geweldige zet dat de vlammen uit de glijbalken sloegen en de aarde beefde. Thor werd daar zo kwaad over dat hij de reuzin met zijn hamer zou hebben gedood als de andere goden niet voor haar om genade hadden gevraagd. Toen werd het lijk van Balder aan boord gebracht en op de brandstapel gelegd. Balders vrouw Nanna stierf van verdriet toen ze dit zag en ze werd naast hem opgebaard. Odin legde zijn beroemde ring Draupnir op de brandstapel en ook Balders paard werd er volledig opgetuigd neergelegd. Daarna werd het schip in brand gestoken en Thor wijdde alles met zijn hamer. Op dat moment liep de dwerg Litr hem voor de voeten en Thor schopte hem het vuur in, waar hij verbrandde. Bij de verbranding van Balder waren niet alleen de goden aanwezig, maar ook »Valkyrja's, reuzen en dwergen. Balders moeder, Frigg, had meteen na de moord op Balder haar bescherming beloofd aan degene die naar Hel wilde rijden om te proberen Balder vrij te krijgen. Een van de zonen van Odin, Hermod, had zich daartoe aangeboden en was op Odins paard Sleipnir op weg naar de onderwereld gegaan. De poort van het dodenrijk was gesloten, maar Sleipnir sprong eroverheen en zo kwam Hermod binnen bij Hel, waar hij Balder en Nanna aantrof. Hij vertelde Hel over het verdriet van de Asen en vroeg haar Balder vrij te laten. Hel zei echter dat ze wel eens wilde zien of Balder werkelijk zo geliefd was als iedereen beweerde en daarom zou ze hem slechts vrijlaten als alle levende en niet-levende wezens hem zouden bewenen. Daarop ging Hermod terug naar Asgard. Balder gaf hem de ring Draupnir mee als een geschenk voor Odin en ook Nanna gaf geschenken mee. Toen Hermod verslag had gedaan van zijn reis, werden er boden uitgestuurd om alle levende en niet-levende wezens te vragen Balder te bewenen, | |
[pagina 41]
| |
en allen deden dat. Maar toen kwamen de boden bij een afgelegen hol waarin een reuzin zat en deze weigerde hem te bewenen: ‘Thökk zal wenen
droge tranen
bij Balders verbranding;
levend noch dood
had ik lol van die vent
houde Hel wat zij heeft!
En de mensen nemen aan dat dit Loki, de zoon van Laufey, is geweest, die bij de Asen het meeste kwaad heeft aangericht. En zo moest Balder in het dodenrijk blijven.’ (SnE. i, 49) Bij Snorri volgt hierna het verhaal over de wraak die de goden namen op Loki, de beramer van Balders dood. Deze werd gevangengenomen, naar een donker hol gesleept en daar vastgebonden en hij zal pas weer loskomen aan het einde der tijden. Een verhaal over de wraak op de feitelijke doder van Balder, Höder, ontbreekt bij hem, maar uit enkele strofen in de Lied-Edda kunnen fragmenten van deze overlevering worden gereconstrueerd: Höder werd gedood door »Vali, een zoon die Odin speciaal hiertoe bij »Rind verwekt had. Volgens Snorri behoren de schuldeloze goden, Balder en Höder die hem doodde, tot de goden die na Ragnarök de nieuwe aarde zullen bewonen. Slechts één eddagedicht noemt deze terugkeer van Balder en Höder op de vernieuwde wereld (Völuspá [De voorspelling van de zieneres] 62). In de Lied-Edda vinden we niet veel meer dan toespelingen op de dood van Balder, het uitvoerigst in de Völuspá en in het gedicht Baldrs draumar (Balders dromen). In Vsp. 31-35 vinden we de belangrijkste elementen van het verhaal: de maretak als Höders moordinstrument; de broer die Balder wreekt door Höder te doden; het verdriet van Frigg; en, in duistere regels, de straf van Loki. Baldrs draumar, een gedicht dat tot het corpus wordt gerekend, hoewel het niet in het hoofdhandschrift staat, voorspelt Balders dood door de hand van Höder, maar niet de manier waarop. Ook wordt de wraak door Vali's hand voorspeld in bijna dezelfde woorden als in Vsp. 32-33. In het gedicht Lokasenna (Loki's twistgesprek) beroemt Loki zich erop dat hij achter de dood van Balder zit. De Deense geschiedschrijver Saxo Grammaticus (tweede helft 12e eeuw) vertelt een ander verhaal, dat in het derde boek van zijn Gesta Danorum te vinden is. Hier is Balderus - zoals hij bij Saxo heet - een zoon van Othinus (= Odin) en een menselijke vrouw, een halfgod dus, maar Hotherus (= Höder) is een mens, een Zweedse koningszoon die opgroeit bij een zekere Gewarus. Hotherus wordt hier beschreven als een zeer mooie, sterke en sportieve man, die tevens over uitmuntende gaven van hoofd en hart beschikt. Hij werd verliefd op Nanna, de dochter van Gewarus, en zij op hem. Balderus echter zag Nanna een keer baden en werd eveneens verliefd op haar. Hij besloot toen Hotherus uit de weg te ruimen. Hotherus ontmoette, toen hij tijdens de jacht in een bos was verdwaald, enkele vrouwen, »Valkyrja's. Ze vertelden hem dat Balderus Nanna liefhad en waarschuwden hem dat hij geen wapens tegen Balderus moest gebruiken omdat deze een zoon van hemelingen was. Hotherus ging toen om de hand van Nanna vragen, maar uit angst voor Balderus durfde Gewarus hem Nanna niet te beloven. Wel vertelde hij hem hoe hij de onkwetsbare Balderus - er wordt niet verteld hoe deze onkwetsbaar geworden was - zou kunnen doden. Daartoe moest hij een bepaald zwaard in zijn macht zien te krijgen. Dit zwaard was in het bezit van een ‘sater’, Mimingus. Hotherus reisde naar hem toe en wist hem zijn zwaard en een kostbare armring afhandig te maken. Terwijl Hotherus op krijgstocht was probeerde Balderus Nanna te veroveren, maar zij wees hem af. Toen Hotherus hiervan hoorde, viel hij Balderus aan. Het werd een groot gevecht tussen goden en mensen, dat in het voordeel van Hotherus uitviel, nadat hij erin geslaagd was Thors knots onbruikbaar te maken. Balderus vluchtte weg en Hotherus verwierf Nanna. Korte tijd later echter werd Hotherus, inmiddels koning, in Denemarken in een gevecht door Balderus verslagen en hij vluchtte naar Gewarus. Balderus bleef op Sjaelland in Denemarken, waar hij bronnen sloeg om zijn dorstend leger te kunnen laven. Volgens Saxo herinneren enkele plaatsnamen op Sjaelland nog aan deze bronnen. | |
[pagina 42]
| |
Hoewel Balderus dus Hotherus verslagen had, begon het bergafwaarts met hem te gaan: hij droomde iedere nacht boze dromen, zijn gezondheid ging achteruit, hij verzwakte zozeer dat hij niet meer kon lopen, maar zich rijdend verplaatste. Er volgde een tweede veldslag tussen beiden, die opnieuw door Hotherus verloren werd. Hotherus ging terug naar Zweden, verwaarloosde zijn plichten als koning en trok zich meer en meer terug in eenzame wouden. Op zijn zwerftochten ontmoette hij weer de jonkvrouwen (Valkyrja's) die hem al eerder hielpen en ditmaal gaven ze hem de raad om te proberen de wonderbaarlijke drank die Balderus op krachten hield, te pakken te krijgen. Balderus riep een leger tegen Hotherus bijeen en ze vochten drie dagen lang, waarbij vele doden vielen. Hier wordt het verhaal onduidelijk. Het is niet zeker of het Hotherus nu wel of niet lukte die drank te drinken, maar in ieder geval wist hij Balderus, die hij op een bospad tegenkwam, zeer ernstig te verwonden. Deze liet zich de volgende dagen op het slagveld in een draagstoel verplaatsen, maar na drie dagen bezweek hij aan zijn verwonding. Hij had gedroomd dat Persephone, de godin van de onderwereld, hem verschenen was en hem uitgenodigd had naar haar rijk te komen. Het leger gaf hem een vorstelijke begrafenis. Waar Snorri en de eddagedichten met vage aanduidingen over de wraak voor Balder volstaan, is Saxo veel uitgebreider. Uit alle overleveringen blijkt dat Odin een wreker voor Balder verwekte en dat dit niet zonder moeite ging, omdat het meisje zich onwillig betoonde. Deze wreker - Vali in de IJslandse bronnen en Bous bij Saxo (»Vali) - doodde vervolgens Hotherus. Hoe hij dat deed wordt nergens in de IJslandse bronnen vermeld; bij Saxo leveren Bous en Hotherus slag met elkaar, waarbij Hotherus valt en Bous een dag later aan zijn verwondingen bezwijkt. Een vergelijking tussen Snorri's verhaal en dat van Saxo laat grote verschillen en kleine overeenkomsten zien. Snorri's verhaal is een mythe, zich afspelend in een mythologische wereld en, door zijn plaatsing binnen de tekst, gebracht als cruciaal voor de voortgang van die wereld. Immers, Balders dood leidt tot het straffen van Loki en diens demonisering en daarmee tot Loki's vijandige optreden bij Ragnarök. Balder is een onschuldig slachtoffer en ook zijn moordenaar Höder treft nauwelijks blaam. Anders is het bij Saxo. Balderus en Hotherus zijn krijgslieden. Weliswaar is Balderus ook hier een zoon van Odin (Othinus), maar hij is slechts een halfgod. Hotherus en Nanna zijn gewone mensenkinderen. De goden hebben een heel kleine rol in het verhaal en Saxo, waarschijnlijk een geestelijke, spreekt met minachting over hen. Centraal staat de liefde van beide helden voor Nanna. Deze liefde brengt beiden tot minderwaardige daden, ze staan elkaar naar het leven en schuwen geen enkel middel om hun doel te bereiken. Een Loki-figuur is bij Saxo afwezig. Overeenkomsten tussen beide verhalen zijn de dromen die Balder zijn dood voorspellen en de vermelding van de ring Draupnir.
Jan de Vries denkt dat het Deense verhaal als voorbeeld een soort voortijdsaga heeft gehad, waarin niet Balder, maar Höder centraal stond. Daarop zou ook de belangrijker rol van Nanna wijzen, want in voortijdsaga's zijn vrouwen vaak de inzet van bittere conflicten tussen helden. Ook de namen van beide rivalen wijzen in de richting van krijgslieden: on. ‘höðr’ betekent ‘strijd’ en on. ‘baldr’ betekent ofwel ‘heer’ of wordt in verband gebracht met ohd. ‘bald’, ndl. ‘boud’ (dapper, driest). Bij de Oudnoordse dichters betekent ‘baldr’ altijd ‘krijger’. Het is goed denkbaar dat de aanduiding Balder pas in tweede instantie tot godennaam werd. Eenzelfde ontwikkeling heeft zich bij de namen van de goden »Freyr en »Freyja voorgedaan. In de vorige eeuw werd ‘baldr’ ook wel afgeleid van een ie. wortel *bhel- (wit, stralend); op grond daarvan zag men in Balder een licht- of zonnegod. Schröder leidde de naam af van een grondvorm die ‘kracht’ betekent en interpreteerde Balder als een vruchtbaarheidsgod. J.G. Frazer en in zijn voetspoor vele anderen zagen in Balder een vegetatiegod en in zijn mythe de wijdverbreide mythe van de dood en wederopstanding van een dergelijke god. Men ziet parallel- | |
[pagina 43]
| |
len met o.a. het verhaal over de held Lemminkäinen in de Finse Kalevala, met de Egyptische mythen over Isis en Osiris, en met Kaukasische verhalen over de Osseten. Zonnegod, vegetatiegod of vruchtbaarheidsgod, in alle mythen van dit type komt de gestorven god ook weer tot leven; na de duisternis verschijnt weer het licht; na de winter komt de aarde in de lente weer tot leven. Het probleem met Balder is echter dat hij (in de wereld vóór Ragnarök) niet uit het dodenrijk terugkeert. Velen hebben de Baldermythe gezien als een verhaal dat sterk door het christendom werd beïnvloed: het onschuldige offer, de doorboring met een speer door een blinde - Höder doet denken aan Longinus, de volgens sommige legenden blinde soldaat die Jezus' zijde met een lans doorboorde -, het feit dat zowel Balder als Christus het epitheton ‘wit’ kregen: de witte Balder, de witte Christus. Dit zou de mythe plaatsen in een periode waarin de Scandinaviërs in aanraking kwamen met het christendom, tweede helft 10e eeuw in Scandinavië, al vroeger in Scandinavisch Engeland. Andere onderzoekers zijn van mening dat de mythe heel wat ouder is dan de aanrakingen tussen christendom en heidendom in Scandinavië. In ieder geval was het verhaal op IJsland al in de tweede helft van de 10e eeuw tot in details bekend, toen de skald Ulf Uggason in zijn Húsdrápa (Lofdicht op het huis) de wandversieringen beschreef in de hal van Olaf de Pauw, een IJslander uit de 10e eeuw en een van de hoofdpersonen in de Laxdoela saga (Saga van de mensen uit het Laxardal). Daar stond onder meer de gehele begrafenis van Balder afgebeeld, compleet met het detail van de reuzin Hyrrokkin. K. Hauck is van mening dat bepaalde onderdelen van de Baldermythe al op de zogenaamde ‘drie-goden-bracteaten’ (bracteaten zijn eenzijdig gestempelde gouden amuletten in de vorm van munten) uit de volksverhuizingentijd te zien zijn, namelijk Balders dood door de maretak, Odin die de ring Draupnir geeft en Balders aankomst bij Hel. Over een verering van Balder is vrijwel niets bekend. De enige plaats waar een tempel van Balder genoemd en beschreven wordt is in de Friðþjófs saga ins froekna (De saga van Fridthjof de Drieste). Volgens deze saga bevond zich een heiligdom ter ere van Balder aan de Sognefjord in Noorwegen, maar het is vrijwel zeker dat deze tempel aan de fantasie van de auteur ontsproten is. Er zijn wat plaatsnamen waarin de naam Baldr voorkomt, namen als Baldrsnes, Baldursheimar, Boldesager (uit on. Baldrsakr) in Noorwegen, IJsland en Denemarken. Ook de naam ‘baldursbrá’ voor de witte kamille verwijst volgens sommigen niet naar Balder, zijn blanke huid en lichte haar, maar (in de betekenis ‘glans van de heer’) naar Christus. Buiten Scandinavië is Balder zo goed als onbekend. In de oudste genealogieën van de Engelse koningen van Northumbria, Kent en Essex staat de naam ‘Beldaeg’: ‘Beldaeg Uodning, Uoden Frealafing’ (Beldaeg, zoon van Woden; Woden, zoon van Frealaf). Snorri Sturluson noemt deze naam ook in de proloog van zijn Edda: ‘Een tweede zoon van Odin heette Beldeg, die wij Balder noemen.’ (SnE., Proloog 4) In de kroniek van AEthelweard (eind 10e eeuw) wordt hij vermeld als voorvader van de koningen van Wessex: Balder, zoon van Vuothen. Mogelijk heeft AEthelweard Beldaeg onder Scandinavische invloed in Balder veranderd. De naam ‘Baldruo’ (dat. ev.) op een in Utrecht gevonden inscriptie uit de 3e of 4e eeuw n.Chr. verwijst vrijwel zeker niet naar Balder. In de zogenaamde Tweede Merseburgse Toverspreuk (handschrift uit de 10e eeuw) staat dat Phol, een verder onbekende godheid, en Wodan naar het woud reden, waarna de tekst vervolgt: ‘do ward themo balderes uolon sin uuoz birenkit’ (toen verstuikte het paard van balder zijn poot). Hoewel de ‘balder’ in deze regel vaak met de god Balder in verband wordt gebracht, is het ook heel wel denkbaar dat ‘balder’ hier gewoon ‘heer, vorst’ betekent en op Wodan slaat. Uit de Laxdoela saga weten we dat het Balderverhaal op de muren van de hal van Olaf de Pauw, een IJslander uit de 10e eeuw, was afgebeeld, maar dat is de enige keer dat we iets over een afbeelding in verband met Balder horen en de hal is verdwenen. Uit de vikingtijd of daarvoor zijn verder geen afbeeldingen van Balder bekend. Weliswaar wordt | |
[pagina 44]
| |
een klein zilveren beeldje van een ruiter te paard, dat in Birka (Zweden) gevonden is en zich nu in het Nationaal Historisch Museum van Stockholm bevindt, door Baeksted (1986) een afbeelding van Balder genoemd, maar eenzelfde beeldje, eveneens uit Birka, heet bij Ellis Davidson (1969) een Odinsamulet. Geen van beide beeldjes vertoont enig attribuut op grond waarvan men ze Odin of Balder kan noemen.
Vanaf de tweede helft van de 18e eeuw is Balder vele malen afgebeeld. Een geliefd thema is daarbij zijn dood. Waarschijnlijk de oudste afbeelding staat in het handschrift van de IJslander Ólafur Brynjólfsson (1760; Kopenhagen, Koninklijke Bibliotheek), waar Ólafur tekende hoe Hödur, geholpen door Loki, Balder met de maretak doorsteekt. Hetzelfde thema werd behandeld door Peter Cramer, De dood van Balder (1778; Kopenhagen, Statens Museet for Kunst); Carl Christopher Wilhelm Eckersberg (1783-1853), Balders dood (1817; Kopenhagen, Det Kongelige Danske Kunstakademi). Een illustratie van Lorenz Frølich (1820-1908) toont Odin die Balder in het oor fluistert. Een gedeelte van een laagreliëf van Alexander Carlsson stelt de begrafenis van Balder voor (1877; Göteborg, Heymanska villan). E. Doepler de Jongere tekende de dood van Balder in W. Ranisch, Walhall (1901), Franz Stassen deed hetzelfde in de door hem geïllustreerde eddavertaling van Hugo Gering uit 1943. Het thema ‘Hermod rijdt naar het rijk van Hel’ heeft soms ook weten te inspireren: een houtskooltekening van Carl Ehrenberg, Hermod die Hel om het vrijgeven van Balder vraagt (1881); een illustratie van de in Londen werkzame John Charles Dollmann, Hermod voor Hela, in H.A. Guerber, Noorsche Mythen uit de Edda's en de sagen (Zutphen 1913); een illustratie van Louis Moe in het boek Ragnarok uit 1929 toont Hermod die met Sleipnir over de muur van Hels burcht springt; van Anton Pieck een illustratie in De Tuin der Goden (Utrecht z.j.): Hermod trekt op zijn achtvoetig rijpaard over de stroom Gjöll. Beelden en reliëfs zijn er van Hermann Ernst Freund: een Balder uit 1821 en Mimir en Balder ondervragen de Nornen uit 1822 (beide in Kopenhagen, Ny Carlsberg Glyptotek). Bengt Erland Fogelberg stelt in een marmeren beeld uit 1844 Balder voor als een mooie, enigszins vrouwelijke jonge man met gespreide armen; het beeld doet denken aan Thorvaldsens bekende Christusfiguur. Stephan Ussing maakte in 1855 twee gipsen beeldjes van Balder en Nanna (Kopenhagen, Statens Museet for Kunst). Van C.G. Qvarnström is er een Loki en Höder, gips, later brons (1863). Een houtskooltekening van Carl Ehrenberg, Bragi en Idun, Balder en Nanna, maakt deel uit van de reeks Götter der nordisch-germanischen Mythe (1882-83).
Het Balderverhaal is bij de auteurs van de vroege Romantiek buiten Scandinavië ook in Engeland en Duitsland zeer populair geweest. Er zijn zang- en treurspelen van de Deen J. Ewald (Balders Død, zangspel, 1773), de Deen Adam Oehlenschläger (Baldur hin Gode, mythologisch treurspel, 1807) en de Duitser Friedrich de la Motte Fouqué (Baldur der Gute, ein Heldenspiel, 1818). Het stuk van La Motte Fouqué is evenals het stuk van Oehlenschläger voornamelijk gebaseerd op het verhaal van Saxo. In zang xxiv van zijn epos Frithiofssaga uit 1825 beschrijft de Zweed Esaias Tegnér een heiligdom van Balder. In Engeland bewerkte Thomas Gray het gedicht Baldrs draumar onder de titel The Descent of Othin (1768), en nadat Thomas Percy in 1770 de werken van Paul-Henry Mallet (1755 en 1758) in het Engels vertaald had onder de titel Northern Antiquities, verscheen, daardoor geïnspireerd, het gedicht Balder dead van Matthew Arnold (1855). Verder zijn er gedichten van Viktor Rydberg (Baldersbålet, in: Dikter, 1882) en W. Hertz (Wie Höther Nannas Liebe gewann, in: Gesammelte Dichtungen, 1900) en een sprookje van Hans Friedrich Blunck: ‘Krist und Balder begegnen einander’, in: Märchen und Sagen, 1937. J.G. Herder schreef Das Grab der Prophetin, in de bundel Stimmen der Völker in Liedern, 1778-79. In Nederland vertaalde Anthony C.W. Staring Baldrs draumar onder de titel Odins Hela-vaart (1829, nieuwe bewerking 1832), vrij naar Gray en | |
[pagina 45]
| |
Herder. In Marcellus Emants' Godenschemering (1883), gebaseerd op o.a. de Edda's en op de roman Odhins Trost (1880) van Felix Dahn, neemt het Balderverhaal de voornaamste plaats in. Balder speelt ook een rol in Gorters Mei (1889). In het tweede deel hiervan beschrijft Gorter de grote en onmogelijke liefde van de aardse Mei voor de vergeestelijkte
Balders dood van C.C.W. Eckersberg, 1817. Kopenhagen, Det Kongelige Danske Kunstakademi
Balder; ze zoekt hem overal, tot bij de goden, en biedt hem haar liefde, maar wordt afgewezen. Gorters godenrijk en zijn Balder hebben behalve wat namen niets gemeen met de Noordse goden. In Duitsland zijn tegen het einde van de 19e eeuw enige opera's geschreven die het thema behandelen: Heinrich Vogl, Der Fremdling, een ope- | |
[pagina 46]
| |
ra uit 1880 op tekst van Felix Dahn; Otto Beständig, Balders Tod, een oratorium (1888); en Cyrill Kistler, Baldurs Tod, een opera uit 1891 op tekst van Freiherr Von Sohlern. In Amerika werd het Balderverhaal naverteld door Cynthia King, In the Morning of Time, the story of the Norse God Balder (1973). Dumézil 1977; Frazer 1913; Hauck 1970; Lindow 1997; Schier 1969; Schröder 1953 en 1964; De Vries 1970. |
|