Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdVali(on. Váli) is de zoon van Odin en »Rind. Hij is ‘dapper in de strijd en een zeer goed boogschutter’ (SnE. i, 30). Vrijwel alles wat over hem verteld wordt, heeft betrekking op zijn functie als wreker van Balder; hij heet o.a. ‘Balders wreker’ en ‘Höders vijand’ of ‘Höders doder’ (SnE. ii, 29). Als zodanig wordt hij ook vermeld in twee eddagedichten, beide overgeleverd buiten de Codex Regius van de Lied-Edda, Baldrs draumar (Balders dromen) en Hyndluljóð (Het lied van Hyndla). Ook het gedicht Völuspá verwijst naar hem, zonder echter zijn naam te noemen. De informatie is overal dezelfde: ‘één nacht oud’ volgens de teksten, d.i. op zeer jeugdige leeftijd, en zonder zich gewassen of gekamd te hebben, doodde hij Höder, de ‘handbani’ (lett. hand-doder, degene die de moord pleegde) van Balder (Bdr. 11, Vsp. 32-3, Hdl. 29). Volgens Vm. 51 en SnE. i, 53 behoort hij tot de goden die Ragnarök zullen overleven en de nieuwe aarde zullen bewonen.
Hoewel men de naam Vali op verschillende manieren heeft proberen te duiden, is deze tot op heden nog niet bevredigend verklaard. De oude Noorse plaatsnaam ‘Valaskioll’ (uit ‘Valaskjálf’) in Zuidoost-Noorwegen zou naar de god Vali kunnen verwijzen, want men brengt de naam van de met zilver gedekte godenbehuizing ‘Valaskjalf’, volgens Grm. 6 door een niet nader genoemde Ase gebouwd, in verband met deze god. Het feit dat een andere Noorse plaatsnaam in hetzelfde gebied, Viskjøl, afgeleid van ‘Viðarsskjálf’, ook naar een zoon van Odin verwijst, zou kunnen duiden op een verering van deze Odinszonen, al vormen twee bewijsplaatsen een wel heel magere bewijslast. Odin zelf heeft overigens een zetel of zaal waarvan de naam met hetzelfde ‘skjalf’ is samengesteld: Hlidskjalf. In Gest. D. iii heet de wreker van Balderus (»Höder) bous; hij werd door Othinus bij Rinda verwekt. Hij groeide op tot een jonge krijgszuchtige man en Odin droeg hem op om zijn broer Balderus te gaan wreken, waarop Bous tegen Hotherus ten strijde trok. Tijdens het gevecht viel Hotherus, maar ook Bous raakte zwaargewond. Hij stierf de volgende dag aan zijn verwondingen en werd door het leger in een grote grafheuvel bijgezet. De naam ‘Bous’ is de Latijnse vorm van od. ‘bo’, on. ‘búi’ (bewoner, boer); Holtsmark brengt Bous in verband met het Duitse ‘Bube’ en verklaart de naam als ‘kleine jongen’. Dit zou aardig aansluiten bij een van de pogingen om de naam Vali te verklaren als afgeleid van ‘*wanilo’, kleine Wane. De verschillende namen voor de wreker van Balder worden door De Vries verklaard als plaatselijk bepaald: de naam Bous zou thuishoren op Deens gebied, de naam Vali op Noors grondgebied. Volgens hem zou Bous een vegetatiegodheid zijn en zijn cultus een vruchtbaarheidscultus, die in de loop van de tijd een plaats in de Baldermythe kreeg. Wat daarentegen over de jonge Vali verteld wordt, doet volgens De Vries denken aan bepaalde regels waaraan krijgers die zich aan Odin hadden toegewijd zich hielden, zoals bijv. het niet knippen van haren en baard voor men zijn vijand gedood had. Dichtregels als ‘hij waste zijn handen niet en zijn haren kamde hij niet voor hij Balders vijand op de brandstapel bracht’ (Vsp. 33 en Bdr. 11) zouden daarop kunnen wijzen. | |
[pagina 206]
| |
Volgens Snorri heet Vali ook Ali. Deze naam komt behalve bij Snorri eenmaal voor in een gedicht van Bragi (SnE. ii, 45), maar uit de samenhang valt niet meer op te maken dan dat Ali een van de Asen moet zijn. Van deze god zijn geen afbeeldingen bekend. Holtsmark 1981k; Nordenstreng 1924. |
|