bleven, o.a. van Henrik Olrik uit 1857 (in het Statens Museet for Kunst te Kopenhagen), waaruit blijkt dat Freund zich de Valkyrja's als een soort gevleugelde Amazones in korte tunieken voorstelde. Van Bissen is een Valkyrja-sculptuur uit 1835 bewaard gebleven. In de Nasjonalgalleriet in Oslo bevindt zich Valkyrien (1866) van de Noor P.N. Arbo (1831-92). Op dit schilderij, een mengeling van dramatiek en bonbonromantiek, staat de Valkyrja afgebeeld als een mollig meisje met loshangend haar, blootsvoets op een zwart paard door de lucht rijdend, gekleed in maliën, met een fantasiehelm op het hoofd, en bewapend met speer en rond schild. Later schilderde Arbo nog Valkyriens død (1880, in hetzelfde museum). Classicistisch doen de Valkyrja's aan op het godenfries van Wilhelm Engelhard dat zich eens in het kasteel Marienburg (1859) bij Hannover bevond, maar nu verdwenen is. De Valkyrja's van Gust. van de Wall Perné in Berdings eddabewerking uit 1911 rijden blootsvoets op zwarte paarden, met speer en schild en gekleed in een soort maliënschortjes, en met de gevleugelde helm die zoveel tekenaars en schilders kennelijk typisch Noords vonden. Stephan Sinding maakte in het begin van de eeuw een groot bronzen Valkyrja-beeld, dat op Grønningen in Kopenhagen staat. Er bestaan verscheidene voorstudies van dit beeld, uit 1902, 1904 en 1908. Deze Valkyrja's zijn veeleer fraaie naakt-te-paard-studies dan Valkyrja's. Alleen het feit dat ze een wapen zwaaien herinnert aan hun functie. Op het Yggdrasil-fries van de
Noor Dagfin Werenskiold (1892-1977) op het binnenplein van het Oslose stadhuis staan de zwanenmeisjes uit de Völundarkviða afgebeeld.
Op de grote Nibelungententoonstelling die in 1987-88 in het ‘Haus der Kunst’ in München werd gehouden, waren ook een aantal walkuren-voorstellingen te zien (walkuren, want geïnspireerd door Wagners Walküre of het Nibelungenlied. In het boek dat ter gelegenheid van de tentoonstelling werd uitgegeven (München 1987) staan walkurenverbeeldingen van o.a. Hans Makart (Der Kuss der Walküre, schilderij, vóór 1880), James Ensor (Der Ritt der Walküren, gouache, 1888, en schilderij, 1938), Hans Thoma (Walküre, 1895), Stephan Sinding (bronzen uit 1904 en 1908), Hermann Hendrich (Der Walkürensturm, 1909) en Paul Klee (Walküre, tekening, 1940).
Heinrich Heine schreef het gedicht ‘Die Walküren’ (in: Romanzero, 1847). Het on. Darraðarljóð is verschillende malen vertaald, o.a. door Thomas Gray, Lulof Gräter en tweemaal door Johann Gottfried Herder. Op grond van deze vertalingen schiep A.C.W. Staring zijn vertaling ‘Het weefgezang der Schikgodinnen’, afgedrukt in N. Westendorps Verhandeling enz. van 1826, en later enigszins gewijzigd in Starings bundel Winterloof (1832) afgedrukt onder de titel ‘Het weefgezang der Walkyren’.
Genzmer 1956; Goedheer 1938; Holtsmark 1939; Kroesen 1997; Motz 1980; Von See 1959; Steblin-Kamensky 1982; F. Ström 1954.