Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdRind(on. Rindr). De Snorra-Edda vermeldt niet meer over haar dan dat ze de moeder is van »Vali, »Balders wreker, en tot de Asinnen wordt gerekend (SnE. i, 30, 36; ii, 19). In de Codex Regius van de Lied-Edda wordt ze nergens met name genoemd, maar het eddagedicht Baldrs draumar, dat in een ander handschrift is overgeleverd, noemt haar ook als de moeder van Vali. Rind is vooral bekend door wat Saxo Grammaticus in Boek iii van de Gesta Danorum over haar vertelt. Na de dood van Balderus vroeg Othinus priesters en waarzeggers hem te zeggen hoe hij wraak zou kunnen nemen voor zijn zoon. Een Same (de tegenwoordig officiële naam voor een Lap), Rostiophus (on. Hrossþjófr, paardendief), vertelde hem dat hij een zoon moest verwekken bij Rinda, de dochter van de koning der Rutenen. Deze zoon zou de wraak voor hem voltrekken. In vermomming reisde Othinus naar het hof van de koning en werd er aanvoerder van de ruiterij. Tweemaal won hij een slag voor de koning en toen bekende hij deze zijn liefde voor Rinda. De koning wilde daar wel naar luisteren, maar Rinda wilde niets van hem weten en gaf hem een oorvijg toen hij haar om een kus vroeg. Het jaar daarop ging hij weer naar het hof, nu in andere vermomming en onder een andere naam. Hij gaf zich uit voor een edelsmid en kreeg de opdracht gouden vrouwensieraden te maken. Hij bood Rinda ringen en een armband aan, maar toen hij haar wilde kussen gaf ze hem een vuistslag. Toen haar vader haar tot een huwelijk met de oude man wilde dwingen, zei ze dat ze nog te jong was om te trouwen. Volgens Saxo had ze door dat Othinus niet uit liefde naar haar hand dong, maar andere bedoelingen had. Othinus gaf het echter niet op. Hij kwam een derde maal naar het hof van de koning, nu als jonge krijger, en probeerde indruk op het meisje te maken, maar vergeefs. Bij het afscheid stootte ze hem ditmaal zo heftig van zich af dat hij op de grond viel. Toen raakte hij haar aan met een stuk boombast waarop runen geschreven stonden, en maakte haar gek. Nu deed hij zich voor als een geneeskundige vrouw, Vecha, en wist in dienst van de prinses te komen. Hij schreef het zieke meisje een heildrank voor en liet haar op haar bed vastbinden onder het voorwendsel dat de drank alleen op die manier de gewenste uitwerking zou hebben, waarna hij haar verkrachtte. Het gevolg was dat Rinda een zoon baarde, Bous. Deze zou later de dood van Balder wreken. Othinus echter werd als straf voor deze en andere schanddaden door de goden van zijn hoge rang beroofd en voor enige tijd uit hun rijk verbannen.
Saxo's verhaal over hoe Odin Rind verleidde is vrijwel zeker de bewerking van een populair middeleeuws gegeven, het motief van de minnaar in vrouwenkleren. De mythe echter dat Rind de moeder werd van Balders wreker was lang voor Saxo bekend. Haar naam moet oorspronkelijk Vrindr geweest zijn. Dit blijkt uit twee regels in het eddagedicht Baldrs draumar: ‘Rindr berr [Vála] / í vestrsölum’ (Rind baart Vali in de westelijke zalen; Bdr. 11), waar men uit hoofde van het alliteratiesysteem ‘Vrindr’ en niet ‘Rindr’ zou verwachten. Hieruit kan men afleiden dat Rind als moeder van Balders wreker al bekend was vóór de tijd dat de v voor r wegviel, in de 10e of 11e eeuw. Ook de Zweedse plaatsnaam Vrinnevid (uit een ouder *Wrindawi), wijst in die richting. De Lied-Edda meldt nergens dat Odin Rind door middel van toverkunst voor zich won, maar wel vinden we een opmerking hierover in een strofe van de 10e-eeuwse IJslandse skald Kormak, die tweemaal in Snorri's Edda wordt geciteerd: ‘seið | |
[pagina 163]
| |
Yggr til Rindar’, de Verschrikkelijke (= Odin) behekste Rind (SnE. ii, 9; 67). Het jonge eddagedicht Grógaldr (Groa's toverlied) maakt in een niet ongeschonden overgeleverde strofe eveneens melding van een god, Rani of Vani, die Rind betovert, en men neemt aan dat met deze god Odin wordt bedoeld. Dat Rind door vooral 10e-eeuwse skalden als een godin werd gezien, blijkt uit het feit dat haar naam evenals de namen van andere godinnen verscheidene malen het basiswoord vormt in dichterlijke omschrijvingen voor ‘vrouw’. Als de naam van deze godin inderdaad het eerste deel van de plaatsnaam *Wrindawi/Vrinnevid vormt, zou dat erop kunnen wijzen dat hier eens een heiligdom voor Rind heeft gestaan. Het tweede deel van de plaatsnaam zou volgens sommigen ‘wi’ (on. vé) zijn en ‘heiligdom’ betekenen. Een andere suggestie is dat ‘vid’ (on. viðr) in Vrinnevid ‘bos’ betekent; in dat geval zou Vrinnevid gewoon het ‘bos van Rind’ zijn. De naam van de godin is nog niet bevredigend verklaard. Afbeeldingen van Rind zijn niet bekend. Brate 1913; Holtsmark 1982d; Lundberg 1913; Sahlgren 1923. |
|