Reuzinnen.
Hoewel de namenreeksen in het tweede deel van de Edda van Snorri veel namen van reuzinnen bevatten, spelen buiten de reuzinnen die Asen huwen of verhoudingen met hen hebben slechts enkelen een rol in eddagedichten of in de verhalen in Snorri's Edda. Twee van hen, Fenja en Menja, zijn de hoofdpersonen van het eddagedicht Grottasöngr (Het lied van Grotti) en naar een derde is het eddagedicht Hyndluljóð genoemd. In Grt. laat de Deense koning Frodi de beide reuzinnen, die hij in Zweden gekocht had, zijn molenstenen draaien. Hij bezat namelijk een heel bijzondere molen, Grotti. Deze had de eigenschap dat hij maalde wat men maar wilde. Fenja en Menja moesten ‘goud en vrede en geluk’ voor Frodi malen. Maar toen hij hun nauwelijks rust gunde, uitten ze hun woede en verdriet in een gedicht, Grottasöngr, en daarna maalden zij 's nachts een leger onder aanvoering van de zeekoning Mysing. Deze overviel Frodi en doodde hem. Daarmee kwam er een einde aan de in vele Noordse bronnen genoemde mythische periode van vrede tijdens Frodi's regering, de zogenaamde ‘vrede van Frodi’, gesitueerd rond het begin van onze jaartelling. Mysing nam de molen en de twee reuzinnen mee op zijn schip en gaf hun de opdracht zout te malen. Rond middernacht vroegen ze hem of hij niet genoeg kreeg van al dat zout, maar hij liet hen doormalen. Het gevolg was dat het schip zonk en daarom is de zee zout en wordt goud ‘meel van Frodi’ genoemd (SnE. ii, 52).
Een deel van dit verhaal is oud: al in de 10e eeuw vinden we kenningen waarin goud omschreven wordt als ‘meel van Frodi’.
In Snorri's verhaal zijn mythologische en sprookjesachtige motieven met elkaar verweven. Het verhaal van de molen die niet gestopt kan worden is een algemeen bekend Europees sprookjesmotief.
In Hdl. manifesteert de reuzin Hyndla zich als iemand met uitgebreide genealogische kennis. Hyndla begeeft zich in het gezelschap van Freyja naar Valhöll om daar de jonge held Ottar over zijn familie in te lichten. Freyja berijdt op deze tocht een everzwijn, Hyndla een wolf. Een andere wolfberijdster is de reuzin Hyrrokkin, die het schip van de dode Balder met zoveel geweld in zee schoof dat alle goden ervan schrokken en Thor haar bijna uit woede gedood had (SnE. i, 49).
Aanvankelijk waren reuzen wijze wezens, en als zodanig treden ze in een enkele tekst op. Maar in de loop van de tijd werden de reuzen gezien als gevaarlijke machten, die de wereld van goden en mensen bedreigden. De verschillende soorten reuzen werden ook verschillend aangeduid. De meest neutrale benaming voor de hele soort is on. ‘jötun’, oe. ‘eoten’. De oerreuzen heetten ‘hrímþursar’ (rijpreuzen). Dit woord krijgt al vroeg een wat negatieve lading en het woord ‘thurs’ is altijd negatief geladen. Vrij neutraal zijn ‘risi’ (reus) en ‘bergrisi’ (bergreus), en zeer negatief, met een element van tovenarij, zijn ‘tröll’ en ‘tröllkona’ (trol en trollevrouw).
In de 13e eeuw, de eeuw waarin de saga's werden neergeschreven, was op IJsland het geloof in allerlei wezens die bergen en rotsen bewoonden nog levend. Niet alleen blijkt dat uit de vele (droom)gezichten in de Sturlunga saga (die de 12e en 13e eeuw beschrijft), waarin reuzen optreden,