Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdReuzen.Naast en tegenover de Asen en de Wanen vormen de reuzen een belangrijke mythologische categorie. In oorsprong ten nauwste aan de goden verwant, groeien ze in de loop van de tijd uit tot vijanden waarvoor men altijd op zijn hoede moet zijn. In het Oudijslandse scheppingsverhaal dat Snorri Sturluson vertelt, ligt de oorsprong van zowel Asen als reuzen in het oerijs. In dit ijs ontstonden spontaan de oerreus »Ymir/Aurgelmir en de koe Audhumla die hem voedde, en vervolgens likte Audhumla het oerwezen Buri vrij uit het ijs. De afstammelingen van Buri huwden reuzendochters, Odins vader Bor bijvoorbeeld de reuzin Bestla en misschien was ook Odins vrouw Frigg de dochter van een reus. Menige Ase is volgens de verhalen ontsproten aan de verbinding van een Ase en een reuzin, onder wie Thor, Tyr, Vidar en Thors zonen Modi en Magni. Over Heimdall, wiens vader onbekend is, wordt gezegd dat hij de zoon is van negen reuzenmoeders. De Wanen, wier herkomst in tegenstelling tot die van de Asen niet bekend is, gaan verbindingen aan met reuzenvrouwen, die als gevolg daarvan onder de Asen worden opgenomen: Njord trouwt Skadi en Freyr wint Gerd. Ook omgekeerd was mogelijk: de Asin Gefjon had zonen met een reus en hoewel Loki's vader een reus was, was zijn moeder misschien een Asin. De reuzen hadden op hun beurt oog voor de bekoorlijkheden van de godenvrouwen: Thjasi liet Idun ontvoeren en zowel de bouwmeester van Asgard als de reus Thrym hadden hun zinnen op Freyja gezet. Hoewel van gelijke oorsprong gingen de wegen van Asen en reuzen al spoedig uiteen, want Odin en zijn broers doodden de oerreus Ymir en in zijn bloed verdronken volgens Snorri alle reuzen die tot dan toe op aarde waren, op Bergelmir en zijn familie na, die nu op hun beurt de stamouders van de reuzen werden. Waarom Ymir gedood werd en of in het doden van Ymir de oorsprong van de vijandschap tussen reuzen en Asen gezocht moet worden, is niet bekend. In ieder geval veronder- | |
[pagina 159]
| |
stelt het begin van de mythologische geschiedenis van het Noorden een conflict tussen twee groepen machtige oerwezens, eindigend in de overwinning van een van beide groepen. Een dergelijk conflict wordt ook in andere mythologieën, o.a. de Griekse, gevonden. In de Edda's komen we verschillende soorten reuzen tegen: uit de oertijd stammen niet alleen de nakomelingen van de uit het ijs geboren Ymir, de rijpreuzen (on. hrímþursar), maar ook de vuurreus Surt en de reuzen uit zijn gebied, volgens Snorri de zonen of mannen van Muspell, over wie we niet veel meer te horen krijgen dan dat ze aan het einde van de tijden met vuur tegen de goden zullen optrekken (SnE. i, 51). Behalve reuzen met één hoofd worden ook reuzen met drie, zes of zelfs negen hoofden genoemd. Volgens strofe 33 van het eddagedicht Vafþrúðnismál had de oerreus Ymir al een zoon met zes hoofden, en Snorri maakt melding van een reus met drie hoofden, die door Thor zou zijn gedood. In de mythologische verhalen spelen dergelijke veelkoppige reuzen nauwelijks een rol: in de vervloeking waarmee Skirnir de onwillige Gerd tot een ontmoeting met Freyr weet te dwingen is sprake van een driekoppige reus in de onderwereld die haar zal krijgen als ze Freyr niet neemt (Skm. 31, 35). De Hymiskviða meldt dat Tyrs grootmoeder negenhonderd hoofden heeft, een overdrijving die duidelijk een product van de speelse fantasie van de dichter lijkt. Sommige reuzen uit de oertijd worden voorgesteld als wijs en machtig, zoals de reus Vafthrudnir. De god Odin gaat onder een andere naam naar hem toe om zijn kennis en wijsheid op de proef te stellen. God en reus stellen elkaar vragen over de eerste en de laatste dingen, een wedstrijd met inzet van het leven, die culmineert in een aantal vragen naar de eindtijd en de dood van Odin. Ten slotte stelt Odin de vraag die niemand kan beantwoorden, een vraag waarmee hij zichzelf tegelijkertijd als de hoogste god openbaart: ‘Wat fluisterde Odin in het oor van zijn zoon toen hij op de brandstapel lag?’ Daarmee heeft de reus de wedstrijd en zijn hoofd verloren. In dit gedicht wordt de reus afwisselend ‘geleerd’ (on. fróðr), ‘wijs’ (on. svinnr) en ‘zeer wijs’ (on. alsvinnr) genoemd. Een andere zeer wijze reus is »Mimir, de beheerder van de bron waarin Odins oog verborgen ligt. Machtige reuzen zijn ook Thjasi en Geirröd, zelfs al verliezen ze het van de goden, en als zeer machtig, bovenal in de toverkunst, wordt de reus Utgardaloki/Skrymir voorgesteld in de uitvoerige vertelling over Thors reis naar »Utgardaloki. Hij is de enige reus die erin slaagt de god Thor te kleineren en een ontmoeting met hem overleeft. Ook al worden reuzen bij sommige skalden en in de beide Edda's als groot, machtig en gevaarlijk voorgesteld, toch leven reuzen en goden, enkele incidenten daargelaten, doorgaans vreedzaam naast elkaar. In de verhalen waarin Thor de hoofdrol speelt, worden de reuzen gezien als een dreigende macht die voornamelijk in bedwang gehouden wordt door het speciale attribuut van deze machtige god, de hamer Mjöllnir. Dit attribuut brengt de tegenstander in menig verhaal overtuigend tot zwijgen (»Geirröd, Hrungnir, Hymir, Thrym, Sleipnir). Er is pas sprake van grote vijandschap als het om de eindtijd gaat. In de beschrijvingen van Ragnarök zijn de reuzen, samen met Loki en zijn monstergebroed, demonische vijanden die de wereld ten onder doen gaan. De reus waaraan daarbij de belangrijkste rol is toebedeeld is de vuurreus Surt. Over de verblijfplaatsen van de reuzen doen de teksten verschillende, soms elkaar tegensprekende mededelingen. In de Edda's leven goden en reuzen naast elkaar, de goden in Asgard en de reuzen in Jötunheim of Utgard, dat we ons als langs de wereldzee gelegen moeten voorstellen, van elkaar gescheiden door wallen, rivieren of, in het geval van Utgard, zelfs de oceaan. Hier leven de machtige reuzen als vorsten of als welgestelde hereboeren in hun hal, met een gevolg, dienaars en dienaressen en spelen om de gasten te onderhouden. Ze rijden paard (Hrungnir, Thrym), ze bezitten vee en vullen hun maaltijden aan door uit vissen te gaan (Hymir). Maar ook vinden we in de Edda's het beeld van de reus als levend in een hol in de bergen of zelfs onder de grond. Thjasi en Skadi leven in de bergen op een plaats die Thrymheim (donderwereld) heet; de door Odin verleide Gunnlöd woont in een berg of rots (SnE. ii, 6; misschien | |
[pagina 160]
| |
ook Háv. 104-107); Hyndla, de reuzin uit het gedicht Hyndluljóð (Het lied van Hyndla), woont in een hol en de reuzen uit Skirnirs vervloeking huizen in de onderwereld. Hierbij sluiten de dichterlijke omschrijvingen van de skalden aan, waarin reuzen bijna altijd als berg- en rotsbewoners worden gekarakteriseerd in omschrijvingen als bergwalvis, hol- of steenveldbewoner. Eénmaal wordt een reus in of bij zee gelokaliseerd: »AEgir, de echtgenoot van de zeegodin Ran. In de voortijdsaga's zijn reuzen vrijwel altijd holbewoners. In het gedicht Völuspá houden de kwade machten, waaronder de reuzen, zich vooral op in het oosten en van daaruit trekken ze tegen de goden op. Een uitzondering vormt Surt, die uit het zuiden komt (Vsp. 50-52). De voortijdsaga's denken zich het gebied van de reuzen vooral in het noorden en in het oosten, in de omgeving van de IJszee, van Noord-Noorwegen tot Rusland, en in noordwestelijke richting soms op IJsland, op Groenland en een enkele maal nog verder westelijk. |
|