Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdUtgardaloki(on. Útgarðaloki) of skrymir (on. Skrýmir), de reus tegen wie Thor het volgens een uitgebreid verhaal in de Snorra-Edda bijna aflegde. Het verhaal begint ermee dat Thor, Loki en Thors dienaren Thjalfi en Röskva te voet op reis gingen naar Jötunheim. Ze staken de grote oceaan over die de aarde omringt, en kwamen na verloop van tijd in een groot bos. Na een hele dag lopen zochten ze een nachtverblijf en ze vonden een enorme schuur met een klein zijkamertje. Daar maakten ze het zich gemakkelijk. Midden in de nacht ontstond er een zware aardbeving en het gezelschap trok zich terug in het zijvertrek. Thor hield de wacht. Ze bleven de hele nacht lawaai horen. De volgende ochtend bleek dat er een enorme reus naast de schuur lag te snurken. Thor bond zijn krachtgordel om en was juist van plan de reus met zijn hamer te slaan toen deze wakker werd. | |
[pagina 200]
| |
Thor vroeg hem naar zijn naam. De reus zei dat hij Skrymir heette en hij vroeg Thor wat hij met zijn handschoen had gedaan. Toen bleek dat ze in de handschoen van de reus hadden geslapen! Na het ontbijt, ieder op een eigen plek, bood Skrymir aan dat ze hun proviand zouden delen en hij stopte alle proviand in een zak die hij over zijn schouder sloeg. Na een hele dag lopen koos Skrymir zich een slaapplaats onder een grote eik en viel meteen in slaap. Thor en zijn gezellen probeerden vergeefs de zak met de proviand open te krijgen. In grote woede probeerde Thor tot driemaal toe de reus met zijn hamer te treffen, maar hoewel de reus bij iedere klap wakker werd, troffen Thors klappen hem naar zijn zeggen niet harder dan als een blaadje, een eikel en een tak. Na de derde klap stond hij op en verliet het gezelschap onder medeneming van de zak met proviand, en niet dan na hen gewaarschuwd te hebben voor Utgardaloki en zijn mannen... ‘En er wordt niet vermeld dat de Asen een opgewekt tot ziens zeiden.’ Na een halve dag lopen zagen ze een geweldig hoge burcht, waarvan de poort, een hekwerk, gesloten was. Toen ze het hek niet open kregen wrongen ze zich tussen de spijlen door en zo kwamen ze binnen. De deur van de hal stond open en op banken aan weerszijden van de hal zaten buitengewoon grote mannen. Ze groetten de koning, Utgardaloki. Deze beantwoordde hun groet spottend (‘Is dat jochie Asen-Thor?’) en zei dat ze pas gastvrijheid konden krijgen als ze bewezen hadden dat ze de een of andere kunst of vaardigheid beheersten. Een aantal wedstrijden volgt: Loki eet om het hardst met Logi, ze eten even snel, maar Logi eet alles, het vlees, de botten en de trog, terwijl Loki alleen het vlees at en de botten afkloof. Thjalfi loopt een wedstrijd tegen Hugi en verliest. Thor zal laten zien hoeveel hij kan drinken, maar het lukt hem maar niet om de drinkhoorn van de reus te legen. Daarna moet hij de kat van de reus optillen. Die kat blijkt echter bijzonder rekbaar en pas als Thor zich tot het uiterste heeft uitgerekt komt één poot van de kat los van de grond. Dan laat de reus Thor vechten met een oude vrouw, Elli, en deze blijkt Thor te sterk: op een gegeven moment valt Thor op één knie. Als het zover gekomen is, maakt de reus een eind aan de ‘spelen’, de gasten worden nu goed ontvangen en ze brengen daar de nacht door. De volgende morgen vertrekken ze na een goed ontbijt en Utgardaloki begeleidt hen een stukje. Als de reus Thor vraagt of hij tevreden is over zijn bezoek, geeft Thor toe dat hij zich onteerd voelt en daar niet gelukkig over is. Dan vertelt de reus hem dat hij diep onder de indruk was van hem en zijn kracht en dat alles wat ze hebben beleefd een zinsbegoocheling was. Loki at om het hardst met het vuur (Logi = vuur), Thjalfi liep hard tegen de geest van de reus (Hugi = geest), Thor dronk uit een drinkhoorn, waarvan het einde in zee stak, probeerde een kat op te tillen die in werkelijkheid de Midgardslang was, en worstelde tegen de ouderdom (Elli = ouderdom). Ook wat er in het bos gebeurde was tovenarij en zinsbegoocheling; als de reus niet telkens een berg tussen zichzelf en Thors klappen had gehouden zou hij het niet hebben kunnen navertellen. Thors reactie was er een van grote woede. Hij hief zijn hamer om de reus te slaan, maar op dat moment was de reus verdwenen en ook de burcht was niet meer te vinden, zodat Thor zwaar gefrustreerd naar huis terugging (SnE. i, 44-47). Ook Saxo kent deze bewoner van Utgard, een gebied dat ver buiten de grenzen van de bewoonde wereld ligt. In het achtste boek van zijn Gesta Danorum wordt Thorkillus, na zijn reis met de Deense koning Gormo naar het rijk van Geruthus (»Geirröd), door deze koning naar Ugarthilocus gestuurd om hem te vragen waar hij na zijn dood terecht zal komen en of hij voor zijn ijverig dienen van de goden beloond zal worden. Thorkillus gaat met een klein gezelschap in een schip op reis tot hij in een land komt waar eeuwige nacht heerst. Als onderweg het hout opraakt en er als gevolg daarvan honger en ziekte in het gezelschap heersen, ziet Thorkillus op een dag vuur in de verte, gaat op onderzoek uit en ontmoet twee reuzen die hem in ruil voor een aantal goede uitspraken vuur geven en verder de weg wijzen. Na vier dagen varen bereiken ze het land van Ugarthilocus. Ook hier is sprake van een onneembaar hoge veste, een rots ditmaal, en een ingang waar ze zich doorheen | |
[pagina 201]
| |
moeten persen. In het hol waar ze in komen, staan ijzeren zetels en er kruipen ontelbaar veel slangen. Na het oversteken van een waterstroom bereiken ze een diep gelegen en stinkend hol waarin Ugarthilocus aan kettingen vastligt. Zijn haren zijn hard en dik als struikgewas. Thorkillus rukt hem een baardhaar uit om als bewijsstuk mee te nemen. Op de terugweg worden bijna al Thorkillus' gezellen door slangen en demonen gedood. Zelfs als ze al weer aan boord zijn vallen er nog slachtoffers, zodat Thorkillus zich tot de ‘god van het heelal’ wendt en hem om hulp vraagt. Zijn gebed wordt verhoord en het restant van het gezelschap - er zijn er nog maar drie over - komt via Germanië, waar Thorkillus zich tot het christendom bekeert, veilig thuis. Hier maken Thorkillus' vijanden de koning wijs dat hij zal sterven als hij diens berichten gehoord heeft. De koning probeert dan hem te vermoorden, maar Thorkillus voorziet de aanslag en raakt niet gewond. Hij gaat naar de koning, berispt hem en vertelt daarna over zijn reis. De voorspelling gaat in vervulling: als Thorkillus over het helse verblijf van 's konings god Ugarthilocus vertelt, blijft het hart van de koning van schrik en verdriet stilstaan.
Het verhaal van Thors bezoek aan Utgardaloki is een van Snorri's zogenaamde mythologische novellen, een verhaal met zoveel smaak verteld en opgesmukt met zoveel sprookjesachtige details, met de god in een verre van waardige hoofdrol, dat men zich heeft afgevraagd of hier wel sprake is van een mythe. Er zijn echter een aantal raakpunten met mythen en volksverhalen van andere volkeren waaruit men zou kunnen afleiden dat sommige elementen in Snorri's verhaal misschien toch teruggaan op oude mythische overleveringen. Zo wees Von Sydow op parallellen met een Keltisch sprookje, Chadwick vond ze in de Russische volksverhalen over de reus Svjatogor, en Dumézil zocht ze bij de Osseten, afstammelingen van de oude Scythen. Hij wees onder meer op een verhaal dat sterke overeenkomsten vertoont met Snorri's handschoenverhaal: reizigers brengen de nacht door in de holte van het schouderblad van een reus, denkend dat ze in een hol liggen. Het is precies dit gedeelte van Snorri's vertelling waarnaar buiten de Snorra-Edda een enkele maal verwezen wordt, en wel in twee gedichten in de Lied-Edda. Zowel in Hárbarðsljóð (Het lied van Harbard) str. 26 als in de Lokasenna (Loki's twistgesprek) 60 wordt een toespeling op Thors verblijf in Skrymirs handschoen gemaakt. Ls. 62 noemt ook nog de zak met proviand die niet geopend kon worden. Een en ander bewijst in ieder geval dat het Skrymirgedeelte van het verhaal in IJsland niet alleen aan Snorri bekend was. De parallel met het Ossetische verhaal zou op een oorspronkelijk Indo-europese overlevering kunnen wijzen. De reus heet in Hrbl. niet Skrymir, maar Fjalar. Bij Snorri heeft hij twee namen, Skrymir en Utgardaloki. Dat Snorri twee namen voor een en dezelfde reus gebruikte, zou erop kunnen wijzen dat er oorspronkelijk sprake was van twee verhalen met twee protagonisten. Waar uit de twee genoemde strofen blijkt dat het Skrymirverhaal een bekend verhaal was, kan dit niet van de gebeurtenissen bij Utgardaloki gezegd worden. Slechts in één skaldenstrofe, toegeschreven aan Kveldulf, de grootvader van de dichter Egil Skallagrimsson, heet de ouderdom ‘Thors worstelvriendin’ (Egils saga 24). Als deze strofe terecht aan Kveldulf wordt toegeschreven zou dit betekenen dat het verhaal al rond het einde van de 9e eeuw bekend was, maar aan de juistheid van de toeschrijving bestaan twijfels. Dat betekent dat de gebeurtenissen bij Utgardaloki door geen enkele overlevering worden gesteund, reden waarom sommigen aannemen dat ze door Snorri of iemand uit zijn omgeving verzonnen zijn. Hoewel er gezien de naam een overeenkomst moet zijn, lijkt Snorri's Utgardaloki in niets op de gebonden reus Ugarthilocus die Saxo ons toont. Deze doet vooral denken aan de gebonden Loki die in een hol onder de aarde op een eiland in een meer ligt, het beeld dat Snorri ons schetst (SnE. i, 50). Saxo's Ugarthilocus is echter een duivelse figuur en zijn omgeving een hellerijk. Snorri's Utgardaloki is een reusachtig en machtig heer die met zijn mannen een burcht bewoont. Hij beschikt over magische vermogens, maar een demon is hij niet. De omgeving en daden van Snorri's »Geirröd | |
[pagina 202]
| |
doen demonischer aan dan de bijna ‘hoofse’ omgeving van zijn Utgardaloki. Snorri's Utgardaloki vertoont in één opzicht een overeenkomst met de Loki die we uit het eddagedicht Lokasenna kennen: hij heeft een scherpe tong waarmee hij zijn bezoekers danig irriteert. Misschien heeft de verteller van het verhaal dit trekje van het gedicht geleend.
Oude afbeeldingen bij dit verhaal zijn er niet. Jonge afbeeldingen, meestal boekillustraties, tonen bijna altijd scènes uit het Skrymirverhaal en bij voorkeur het verblijf in de handschoen. Adam Oehlenschläger publiceerde in 1807 het episch gedicht Thors reis naar Jotunheim; W. Hertz in 1859 Thor kam als Gast ins Riesenland en Thors Trunk. Chadwick 1964; Dumézil 1943; Mogk 1923; Sydow 1919. |
|