Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdUll(on. Ullr), zoon van »Sif en stiefzoon van Thor. De Snorra-Edda noemt hem een goed boogschutter en zo snel op de ski's dat niemand hem kan bijhouden. Hij is mooi en krijgshaftig. Men- | |
[pagina 198]
| |
De god Ull in het handschrift van Ólafur Brynjólfsson, 18e eeuw, IJsland
sen die een tweegevecht moeten leveren, kunnen op hem bouwen (SnE. i, 31). In kenningen wordt hij omschreven als ‘god op de latten’, ‘boog-god’, ‘jacht-god’ en ‘schild-god’. Een schild heet ook wel ‘schip van Ull’ (SnE. ii, 44). Volgens het eddagedicht Grímnismál (Het lied van Grimnir) (str. 5) heet het land waar hij woont Ydalir (taxusdalen). In het eddagedicht Atlakviða (Het oude Atlilied) (str. 30) worden vier dingen genoemd waarop men een heilige eed moet zweren; één ervan is ‘de ring van Ull’. Het enige verhaal dat over hem wordt verteld is te vinden in boek iii van Saxo's Gesta Danorum. De goden hadden vastgesteld dat hun leider Othinus (= Odin) zich verscheidene malen berispelijk had gedragen en daarom werd hij uit zijn ambt gezet en verbannen. Maar omdat ze bang waren dat de mensen hen niet langer zouden eren, nu de schande van de hoofdgod openbaar geworden was, gaven ze een zekere Ollerus zowel zijn goddelijke als zijn wereldlijke macht. Ze gaven hem zelfs de naam van zijn voorganger. Toen Ollerus tien jaar had geregeerd, lukte het Othinus om weer in zijn vroegere waardigheid hersteld te worden en verdreef hij zijn plaatsvervanger. Ollerus vertrok naar Zweden, waar hij opnieuw roem hoopte te verwerven. Hij werd echter door de Denen gedood. Saxo eindigt met de opmerking: ‘Het verhaal gaat dat hij zo bedreven was in de toverkunst, dat hij bij het oversteken van zeeën een bot gebruikte waar hij vreselijke toverformules in had gekrast, en dat hij de wateren die hem op zijn weg hinderden met dat bot net zo gemakkelijk was overgestoken als met een roeiboot.’
Wie was deze god en welke functies heeft hij gehad? De teksten geven weinig antwoorden en die antwoorden roepen voornamelijk vragen op. Uit de kenningen waarmee de skalden hem hebben omschreven, kan worden afgeleid dat hij een god van de jacht geweest is, woonachtig in de bergen, waar hij zich op ski's voortbewoog en pijl en boog hanteerde. De naam van zijn woonplaats, ‘taxusdalen’, wijst in dezelfde richting: de beste bogen werden gemaakt uit taxushout. Over de relatie met Thor en Sif is niets bekend, | |
[pagina 199]
| |
maar deze moet tamelijk oud zijn, want Thor wordt al in het 10e-eeuwse gedicht Haustlöng van Thjodolf van Hvinir ‘Ulls stiefvader’ genoemd. Even weinig kan er gezegd worden over het verband dat men tussen Ull en Njords vrouw »Skadi vermoedt. Zij houdt zich immers ook op in de bergen, beweegt zich voort op ski's en schiet met pijl en boog. Naar aanleiding van het verhaal bij Saxo, waarin Ollerus/Ull tijdelijk de plaats van Odin inneemt, is ook gewezen op een overeenkomst tussen Ull en Odin, die op het vlak van de taal ligt. ‘Oðinn’ is afgeleid van ‘Óðr’, die we slechts kennen als de verdwenen geliefde van »Freyja. De naam ‘Ullr’ heeft een doublet ‘Ullinn’, dat regelmatig in plaatsnamen te zien is. Verder dan het registreren van deze overeenkomst komt men echter niet. Men vermoedt dat Ull een van de oudere goden is. Evenals »Tyr zou hij zijn oorspronkelijk belangrijke positie in het Scandinavische pantheon hebben verloren. Dat hij vroeger een heel belangrijke god geweest moet zijn, blijkt uit het grote aantal plaatsnamen waarin zijn naam voorkomt, met name in Zweden en het oosten van Noorwegen. Namen als Ullevi (heiligdom van Ull), Ultuna (heilig bos van Ull) en Ulleråker (akker van Ull) wijzen op een uitgebreide cultus. De oudste vermelding van zijn naam is te vinden op een oordband (schedebeslag) met runeninscriptie van rond 200 n.Chr. dat in een moeras in Thorsberg (Sleeswijk) gevonden is. Daar staat o.a. te lezen ‘wlþuþewaR’, wat letterlijk ‘dienaar van Ull’ betekent. In Grm. 42 wordt gesproken over ‘de gunst van Ull en alle goden’; de nadrukkelijke vooropstelling van Ull hier zou ook kunnen wijzen op zijn oorspronkelijk belangrijke positie. Helaas is men er tot op heden niet in geslaagd de strofe bevredigend te duiden. Nielsen heeft op grond van een nieuwe interpretatie van de (sterk beschadigde) tekst op de Zweedse Sparlösa-steen geprobeerd Ull als vruchtbaarheidsgod te duiden en heeft hem in relatie met Freyr gebracht, hem zelfs met Freyr geïdentificeerd, maar echt bewijzen kan hij dit niet. De naam van de god hangt waarschijnlijk samen met got. ‘wulþus’ en oe. ‘wuldor’ (glorie) en is misschien ook verwant aan het Nederlandse woord weelde. Maar ook is gesuggereerd dat de naam samenhangt met een oud *wellan (wellen) en geassocieerd moet worden met water. Nog een andere suggestie was dat de naam een afleiding zou zijn van ‘ull’ (wol) en dat het hier om een wollen godenbeeld zou gaan. Uit de Middeleeuwen zijn geen afbeeldingen van deze god bekend.
Het rijk versierde handschrift van Ólafur Brynjólfsson uit 1780 (Kopenhagen, kb, nks 1867 4to) toont Ull op ski's. Verder is er een beeld van de Zweed C.G. Qvarnström, Uller (1843, Stockholm, Konstakademie). Een tekening van Carl Ehrenberg, Tyr en Heimdal, Widar en Ullr, is opgenomen in Götter der nordisch-germanischen Mythe (1882-83). Nielsen 1969 en 1976; RäF 1966; Wessén 1929-30. |
|