Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
hanteert pijl en boog en beweegt zich voort op ski's. Daarom noemen dichters als Bragi (9e eeuw) en Thjodolf van Hvinir (10e eeuw) haar ‘öndurdís’ of ‘öndurgoð’ (godin op de latten). Het enige uitgebreide verhaal dat over haar verteld wordt, beschrijft hoe het huwelijk tussen haar en Njord tot stand kwam. Nadat de Asen Thjasi gedood hadden, kwam Skadi in volle wapenrusting uit Thrymheim naar de goden om genoegdoening te eisen. De Asen boden haar die: ze mocht uit hen een echtgenoot kiezen, maar op voorwaarde dat ze alleen hun voeten zag. De goden gingen achter een scherm staan en Skadi liep erlangs. Ze zag een bijzonder mooie voet en toen zei ze: ‘Die kies ik. Aan Balder zal niet veel lelijk zijn.’ Maar het was Njord uit Noatun. Skadi had nog een tweede voorwaarde voor de verzoening gesteld: ze wilde dat de Asen haar aan het lachen zouden maken. Ze dacht dat de Asen niet aan die voorwaarde zouden kunnen voldoen, maar ze had buiten Loki gerekend. Deze vond er namelijk iets op: hij bond het ene eind van een touw om de baard van een geit en het andere eind ervan om zijn geslachtsdeel en toen trokken ze elkaar luid schreeuwend van hot naar her. Loki liet zich vervolgens bij Skadi op schoot vallen en daarop begon ze te lachen. Loki won daarmee het spel en Skadi moest de verzoening accepteren (SnE. ii, 3). Het huwelijk tussen Njord en Skadi was niet gelukkig. Zij kwam uit de bergen en hij hoorde thuis bij de zee. Ze besloten tot een compromis: negen nachten zouden ze in de bergen zijn en negen nachten aan zee. Het compromis werkte echter niet: ‘Toen Njord uit de bergen terugkwam naar Noatun zei hij: “De bergen haat ik
'k verbleef er niet lang
slechts negen nachten.
Niet harden kon ik
het huilen van wolven
na 't zwanengezang.”
Toen antwoordde Skadi: “Ik kon niet slapen
op 't strand van de zee
vogels krasten voortdurend.
Op zijn weg uit het bos
wekt met gekrijs mij
iedere morgen de meeuw.”
En toen trok Skadi de bergen in en ging in Thrymheim wonen.’ (SnE. i, 23) De klachten van Njord en Skadi vinden we ook in Latijnse bewerking in het eerste boek van Saxo's Gesta Danorum, hier in de mond gelegd van de held Hadingus en zijn vrouw Regnilda, en veel uitvoeriger en bloemrijker dan de twee zesregelige strofen in Snorri's Edda. Volgens de Heimskringla en een daar geciteerde strofe van Eyvind Skaldaspillir (10e eeuw) huwde Skadi later Odin en kreeg met hem veel zonen, onder wie Saeming, de stamvader van het geslacht van de jarls van Lade in Noorwegen (Yngl. s.). Er zijn wat aanwijzingen dat er sprake is van een connectie tussen Skadi en Loki, maar de gegevens zijn zo vaag en uiteenlopend dat het niet mogelijk is eruit op te maken van welke aard deze connectie was. In het gedicht Lokasenna beroemt Loki zich erop dat hij als eerste de hand had in Thjasi's dood, waarop Skadi hem voorspelt dat hij met de darmen van zijn zoon gebonden zal worden. In reactie daarop zegt Loki: ‘Luchtiger taal sloeg je aan tegen de zoon van Laufey toen je mij in je bed uitnodigde’ (Ls. 49-52). Dit zou een verwijzing naar een liefdesbetrekking tussen beiden kunnen zijn, maar ook valt niet uit te sluiten dat we hier te maken hebben met het standaardverwijt van Loki aan iedere godin, namelijk dat ze haar echtgenoot bedriegt. Op vijandschap duidt in ieder geval Skadi's handelen bij de bestraffing van Loki. Zij was het die een gifslang boven de gebonden Loki ophing die hem tot aan Ragnarök met zijn gif moest kwellen (SnE. i, 51). Een van de omschrijvingen die dichters voor Loki gebruiken is ‘vijand van Skadi’ (SnE. ii, 23).
Men heeft de naam van de godin op verschillende manieren proberen te duiden, vrijwel alle onbevredigend. Het vaakst brengt men de naam in verband met een Gotisch woord ‘skadus’, dat ‘schaduw, duister’ betekent, en interpreteert Skadi als | |
[pagina 167]
| |
een godin van de winter en het duister. Volgens sommigen is ze een vegetatiegodin en zou uit het verhaal over de wisselende woonplaatsen afgeleid kunnen worden dat deze godin zich, als de Griekse Persephone, tijdens de wintermaanden in de onderwereld bevindt. Haar al heel oude benaming ‘godin op de latten’ past echter niet erg bij een dergelijke duiding. Het Oudnoordse woord ‘skaði’ is een masculinum, en sommigen hebben zich daarom afgevraagd of Skadi oorspronkelijk een mannelijke god is geweest. Nu kent de Noordse mythologie nog een god aan wie dezelfde kwaliteiten als aan Skadi worden toegeschreven en die dezelfde bijnaam als Skadi kreeg, de god »Ull. Ook hij is een goed boogschutter en een uitstekend skiër en heet daarom ‘öndurás’ (god op de latten) (SnE. ii, 21). Het ligt voor de hand aan te nemen dat er een connectie tussen beide godheden bestaan heeft. Sommigen zijn zo ver gegaan dat ze beide godheden aan elkaar hebben gelijkgesteld. Beiden zouden oude godheden zijn, maar waar Ull in de loop van de tijd verdween, bleef Skadi. Vervolgens zou de oorspronkelijk mannelijke Skadi tot een vrouwelijke god geworden zijn. Eenzelfde wisseling van geslacht is waarschijnlijk opgetreden in het geval van Njord, waar oorspronkelijk slechts sprake was van een vrouwelijke godheid Nerthus. In het gedicht Lokasenna is sprake van Skadi's heiligdommen (Ls. 51). Men heeft haar naam in een groot aantal plaatsnamen rond de Oslofjord in Noorwegen en in Midden-Zweden menen terug te vinden. Het tweede lid van deze plaatsnamen is vaak een woord dat ‘heiligdom’ betekent, on. vé, hof of hoĢ§rgr. Vooral de namen op ‘vé’ (Skedevi of Skedvi) komen opvallend vaak voor. Over de betekenis van het eerste lid van deze namen bestaat echter geen overeenstemming: men heeft er een mannelijk(e god) ‘skaði’, een vrouwelijk(e godheid) ‘*skeðja’, en zelfs een woord ‘skeið’, paardenrenbaan, in gezien. Kortom, de plaatsnamen met ‘ske-, sked-, skä-’ in het eerste lid wijzen niet met zekerheid op een cultus van Skadi. De oudste vormen van de naam ‘Scandinavië’ vinden we in de Historia Naturalis van Plinius de Oudere (23-79 n.Chr.). Daar spreekt hij over een groot eiland ten oosten van Brittannië dat ‘Scatinavia’ of ‘Scadinavia’ heet. Dit ‘eiland’ heeft men geïdentificeerd als Skåne (etymologisch uit *Scaðin-awj) in Zuid-Zweden en een van de vele duidingen van de naam is ‘eiland van Skadi’. Ook in dit geval zijn er echter velen die de duiding aanvechten, zodat ook deze naam niets zegt over het bestaan of de verering van een god of godin Skadi.
Afbeeldingen van Skadi zijn er bijna niet: een tekening van Carl Ehrenberg, Skadi en Njord, in de reeks Götter der nordisch-germanischen Mythe, 1882-83), en een illustratie van Emil Doepler d. J. in het boek Walhall (1901). De Frigg die in de Historia de gentibus septentrionalibus van Olaus Magnus (1555) samen met Thor en Odin staat afgebeeld, draagt behalve een zwaard de attributen van Skadi, boog en pijlenkoker, maar het begeleidende commentaar zegt er niets over, zodat we niet weten op welke (mis)informatie deze voorstelling berust. Adam Oehlenschläger schreef een gedicht in Nordens Guder, ‘Skades Giftermaal’ (1819). Lindroth 1915; Schröder 1941; Schütte 1932. |
|