Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdDwergen,lagere mythologische wezens die zich, in tegenstelling tot bijv. de reuzen, zelden of nooit met de hogere mythologische wezens vermengen. De goden zien op hen neer en gebruiken hen voor hun eigen doeleinden. Ze wonen onder de grond of in wat gewone mensen voor grote stenen en rotsen aanzien en worden daarom ‘veggbergs vísir’ (kenners van de bergwand, Vsp. 48) genoemd. Alwijs heet ik,
onder de aarde woon ik,
mijn verblijf is onder een steen
zegt de dwerg in Alvíssmál (Het lied van Alvis) 3. Volgens sommige bronnen kunnen dwergen niet tegen daglicht en verstenen ze zodra ze door een zonnestraal getroffen worden. Van deze eigenschap maakt bijv. Thor gebruik door de dwerg Alvis, die het op zijn dochter heeft voorzien, met allerlei vragen aan de praat te houden tot de zon opgaat (Alvíssmál 35). Volgens Hávamál (Het lied van de Hoge) 143 en 160 bezitten de dwergen ook kennis van runen en toverspreuken. Dwergen lijken in de voorstelling van de oude Germanen niet altijd klein te zijn geweest. Van Regin, de dwerg die in de Noordse overlevering Sigurd (Siegfried) opvoedt, krijgt men tenminste de indruk dat hij een persoon van normale grootte is. Hoe de dwergen ontstonden is niet helemaal duidelijk. In het gedicht Völuspá (De voorspelling van de zieneres) worden twee verschillende scheppingsdaden genoemd. Volgens strofe 9 schiepen de goden de dwergen ‘uit het bloed van Brimir en de beenderen van Bláin’. Brimir en Bláin zijn volgens sommigen namen van de oerreus »Ymir. Volgens strofe 10 echter maakten de twee voornaamste dwergen, Motsognir en Durin, ‘vele op mensen gelijkende beelden’ uit aarde. Over het algemeen neemt men aan dat strofe 10 en de daaropvolgende strofen een interpolatie in het gedicht zijn en dat de versie van strofe 9 de juiste is. Volgens Snorri Sturluson ontstonden de dwergen oorspronkelijk als maden in het vlees van de gedode Ymir. De goden gaven hun een menselijk | |
[pagina 50]
| |
Detail van de gebogen grafsteen van Heysham (Lancashire, Engeland) met twee van de vier dwergen, Noorden, Zuiden, Oosten en Westen, die de hemel dragen
uiterlijk en verstand en ze wonen in de grond en in rotsen (SnE. i, 14). In beide teksten volgt op het ontstaan van de dwergen een catalogus van vaak moeilijk te verklaren dwergennamen. Uit de interpreteerbare namen valt het een en ander over de functies van de dwergen op te maken: ze kunnen in verband gebracht worden met windrichtingen, handvaardigheid en vingervlugheid, wijsheid en toverkracht, maar ook met slaap en dood. Volgens SnE. i, 10 wordt de hemel, Ymirs schedel, gedragen door vier dwergen, die de namen van de vier windrichtingen hebben: Austri, Vestri, Sudri en Nordri. Snorri heeft geen duidelijke voorstelling van wat dwergen nu eigenlijk zijn. In SnE. i, 34 en ii, 46 stelt hij hen gelijk aan »alven; het zijn daar namelijk zwarte alven die in Zwartalvenheim wonen, waar ze zich bezighouden met het vervaardigen van nuttige en mooie dingen. Ook in de Lied-Edda bestaat geen duidelijke voorstelling van de dwergen. Alleen de Völuspá en Alvíssmál noemen ze en verder is er een enkele maal sprake van iets dat dwergen gemaakt hebben, een zwaard of een sieraad. Dat dwergen meesters zijn in het vervaardigen van allerlei voorwerpen is een voorstelling die wijdverbreid is, ook buiten Scandinavië. Een aantal met name genoemde dwergen speelt een (kleine) rol in mythologische verhalen. In het Balderverhaal werpt Thor de dwerg Litr, die hem voor de voeten loopt, op Balders brandstapel (SnE. i, 49). Booswichten zijn de dwergen Fjalar en Galar in het verhaal over de dichtermede. Zij vermoorden »Kvasir en maken de dichtermede uit zijn bloed, met honing vermengd; daarna doden zij om onduidelijke redenen de reus Gilling en zijn vrouw. Als diens neef Suttung wraak komt nemen en de dwergen ergens midden in zee op een klip vastzet, weten ze hun leven te redden door hem de dichtermede te geven: ‘en daarom noemen we de dichtermede o.a. de drank van de dwergen of ook het vervoermiddel van de dwergen, omdat die mede hen levend van de klip af liet komen’ (SnE. ii, 5). In het Noorden begint de grote reeks gedichten en verhalen over het Nibelungengoud met de | |
[pagina 51]
| |
dood van Otter, de broer van Regin en »Fafnir die door Loki gedood werd, en de opdracht aan Loki het door Otters vader geëiste weergeld te verschaffen. Loki begeeft zich naar Zwartalvenheim en zoekt er de dwerg Andvari op. Deze verblijft vaak in de gedaante van een snoek in een beek bij een waterval. Loki gaat naar de beek en vangt hem met een net dat hij van de zeegodin Ran, de vrouw van »AEgir, heeft geleend. Hij neemt de dwerg diens gehele bezit af, inclusief de ring waarmee deze zich nieuwe bezittingen zou kunnen verschaffen. Daarop legt de dwerg een vloek op het goud, ten gevolge waarvan alle dragers van de ring ten onder gaan (SnE. ii, 46). De kunstvaardigheid van de dwergen speelt een belangrijke rol in het verhaal over de zes voorwerpen die enkele dwergen voor de goden maakten. Loki had namelijk op een keer de blonde haren van Thors vrouw Sif afgeknipt. De woedende Thor greep Loki en dreigde al zijn botten te breken. Om zijn hachje te redden vertelde Loki dat de dwergen nieuwe gouden haren konden maken die aan het hoofd van Sif zouden vastgroeien. Hij ging toen naar twee dwergen, de zonen van Ivaldi, en die maakten niet alleen Sifs gouden haren, maar ook de speer Gungnir en het schip Skidbladnir. Toen ging Loki met een andere dwerg, Brokk, een weddenschap aan, met als inzet hun hoofd, dat Brokks broer Sindri niet in staat zou zijn drie even voortreffelijke kostbaarheden te vervaardigen. Sindri ging zijn smidse in en beval zijn broer Brokk de blaasbalg te hanteren. Hij mocht niet ophouden voor Sindri terugkwam. Sindri gooide daarop een varkenshuid in het vuur en Brokk ging aan het werk. Ondanks het feit dat hij werd gehinderd door een vlieg die hem in zijn hand stak, hield hij vol en Sindri kon bij zijn terugkomst een varken met gouden borstels, Gullinborsti, uit het vuur halen. Vervolgens wierp Sindri goud in het vuur en opnieuw werd Brokk gehinderd door een vlieg, die hem dit keer in zijn hals stak. Hij ging echter onversaagd door en Sindri kon uiteindelijk de ring Draupnir uit het vuur halen. Als laatste wierp Sindri ijzer in het vuur. De vlieg stak Brokk ditmaal in zijn ooglid en hij moest de blaasbalg even loslaten om de vlieg weg teDe dwerg Alberich volgens Aubrey Beardsley, 1896. Illustratie bij de opera Das Rheingold van Richard Wagner
| |
[pagina 52]
| |
De vier dwergen die de hemel dragen. Illustratie van de Deen Mogens Zieler in het boek Guder, Helte og godt folk (1954)
jagen. Toen Sindri de hamer Mjöllnir uit het vuur haalde, was dan ook de steel iets te kort. Volgens sommigen was de vlieg Loki in een andere gedaante. Odin, Thor en Freyr moesten beslissen welk van de voorwerpen het belangrijkst was en wie dus de weddenschap had gewonnen. Loki gaf de speer Gungnir aan Odin en vertelde dat de speer door alles heen ging. Vervolgens kreeg Thor de gouden haren voor Sif die zouden vastgroeien zodra ze op haar hoofd werden gezet, en Freyr ontving het schip Skidbladnir dat de eigenschap bezat dat er altijd wind kwam als de zeilen werden gehesen en dat tot een klein pakje kon worden opgevouwen als men het niet nodig had. Toen toonde Brokk zijn drie voorwerpen. Hij gaf de ring Draupnir aan Odin en vertelde dat er om de negen nachten negen ringen uit zouden druppelen die even zwaar waren. Het everzwijn schonk hij aan Freyr; het dier bezat lichtgevende borstels en het was sneller dan het snelste paard. Thor ten slotte kreeg de hamer Mjöllnir die altijd doel treft en vanzelf in de hand van zijn eigenaar terugkeert. De hamer had maar één gebrek: de te korte steel. Ondanks dit gebrek beslisten de goden dat de hamer het belangrijkste van alle kostbaarheden was, omdat hij bescherming bood tegen de aartsvijanden van de goden, de reuzen. Loki, die er natuurlijk niet voor voelde om zijn hoofd te verliezen, zei toen tegen de dwerg dat deze weliswaar zijn hoofd had gewonnen, maar niet zijn hals. Daarop naaide Brokk Loki's lippen op elkaar met een priem en een veter. Loki moest zijn lippen toen van elkaar scheuren (SnE. ii, 43). Op een Deense runensteen in het Moesgårdmuseum te Århus is een hoofd met gescheurde lippen te zien, waarvan men aanneemt dat het Loki voorstelt. Het beroemde halssieraad van »Freyja, het Brisingamen, is volgens een jong verhaal eveneens door dwergen gemaakt. Vier dwergen stonden het sieraad aan Freyja af nadat ieder van hen een nacht met de godin had doorgebracht. Ook voor mensen vervaardigden de dwergen soms voorwerpen, meestal wapens. Een bekend motief in zowel heldensagen als Oudnoordse voortijdsaga's is dat de held door een dwerg wordt ge- | |
[pagina 53]
| |
holpen, zij het vaak tegen heug en meug, of dat hij de dwerg dwingt hem een of ander kostbaar voorwerp af te staan. Het beroemde zwaard Tyrfing, dat we o.a. kennen uit de Hervarar saga ok Heiðreks (De saga van Hervör en Heidrek), is door dwergen gemaakt. Net als bij de ring van Andvari en een aantal andere zwaarden uit mythische tijd rustte er echter een vloek op: het zwaard kon pas weer in de schede teruggestoken worden als er bloed was gevloeid en het zou de dood van zijn eigenaar veroorzaken. De saga vertelt onder meer hoe deze vloek in vervulling gaat. Volgens het Middelhoogduitse Nibelungenlied bracht Siegfried de dwerg Alberich er met geweld toe hem de ‘Tarnkappe’ te geven die hem onzichtbaar kon maken. Ook in de hoofse epiek die zich vanaf de 12e eeuw vanuit Frankrijk over Europa verspreidde komen dwergen voor. De voorstellingen over dwergen in deze literatuur gaan voor een deel terug op de Keltische folklore. Soms spelen dwergen hier de rol van booswicht, zoals de dwerg die aan het begin van Chrétien de Troyes' Yvain (tweede helft 12e eeuw) niet alleen een schone maagd maar ook Yvain zelf slaat, en een andere keer treden ze op als helper, zoals de dwergridder in Erec et Enide. Deze literatuur doet dan weer haar invloed gelden op de laatmiddeleeuwse balladen, ook in Scandinavië. In de late Middeleeuwen en in de moderne tijd wordt er nauwelijks nog verschil gemaakt tussen dwergen en andere wezens als kabouters, aardmannetjes of hoe ze allemaal mogen heten in de folklore: een verwarrende hoeveelheid kleine mannetjes en vrouwtjes. Daarbij komen in de 18e eeuw dan ook nog de feeën uit Frankrijk en de elfen uit Engeland. In hoeverre deze figuren teruggaan op oude voorstellingen uit de heidense tijd is hoogst onzeker. Veel verhalen en sprookjes lijken eerder uit de literaire overlevering te stammen. In Scandinavië kent men vanaf de late Middeleeuwen de huisgeest (de. ‘nisse’, zw. ‘tomte’ of ‘tomtenisse’, no. ‘gardvord’), een klein mannetje in grijze kleren en met een rode muts, die toezicht houdt op de boerderij, luie knechten bestraft en de bewoners waarschuwt voor gevaar. Deze figuur speelt een belangrijke rol in Selma Lagerlöfs boek Nils Holgersson: hij is verantwoordelijk voor de verandering van Nils in een dwerg. Hoe oud de voorstelling van de ‘nisse’ is, blijft duister. In ieder geval lijkt het een tamelijk jonge ontwikkeling. In de IJslandersaga's, die fantastische elementen kunnen bevatten, komen dwergen nauwelijks voor.
Afbeeldingen van dwergen zijn er, behalve in sprookjesboeken, niet veel. Uit de vikingtijd stamt een grafsteen waarop misschien de schepping staat afgebeeld: vier dwergen lijken de hemel te schragen, ertussen veel dierfiguren. Deze dwergen stellen misschien de vier windrichtingen voor (Heysham, Lancashire, grafsteen). Of het kleine figuurtje met een grote ring in de hand op de beeldsteen van Altuna (Uppland in Zweden, ca. 1000) en het erop gelijkende 11e-eeuwse bronzen figuurtje in het museum van Riga in Letland de dwerg Andvari voorstellen, zoals Régis Boyer stelt, valt moeilijk te bewijzen. Anton Pieck beeldde de boosaardige dwergen Fjalar en Galar af in het boek De Tuin der Goden (Utrecht z.j.). Op het Nibelungenlied geïnspireerd is een tekening van Johann Heinrich Füssli uit 1805: Siegfried überwältigt Alberich (San Marino, Californië, Henry E. Huntingdon Library and Art Gallery). Door Wagner geïnspireerd zijn Aubrey Beardsley's pentekeningen van Wotan, Loge en Alberich (in The Savoy 2, april 1896) en van Alberich (in The Savoy 8, december 1896). Het motief van de vier dwergen die de wereldkoepel dragen werd op humoristische wijze afgebeeld in een illustratie van Mogens Zieler in Martin Larsens boek Guder, Helte og godt folk (Goden, helden en goede lieden, Kopenhagen 1954). Een aantal dwergen uit de dwergenlijst in de Völuspá heeft leven en een lot gekregen in J.R.R. Tolkiens boeken The Hobbit en The Lord of the Rings (vertaald als De hobbit en In de ban van de ring), onder wie Fili, Kili, Balin, Dori, Nori, Ori, Oin, Gloin, Bifur, Bofur, Bombur en Thorin Eikenschild. Ook Durin en Dvalin vinden we er terug en last but not least, maar niet als dwerg, de | |
[pagina 54]
| |
met de elfen verwante tovenaar Gandalf, wiens naam overigens iets als ‘tover-elf’ betekent. In deze verhalen hebben de dwergen gedeeltelijk dezelfde trekken en eigenschappen als in de Oudnoordse teksten: ze zijn van stevig postuur, niet klein, en ze hebben baarden. Ze zijn goede ambachtslieden en trouwe helpers. Ze zijn alleen iets te zeer belust op goud, waardoor De hobbit bijna een fatale afloop krijgt. De Boor 1924; Boyer 1997; Lecouteux 1981, 1988; Lütjens 1911; Motz 1973-74. |
|