Veldnamen in Nederland(1950)–M. Schönfeld– Auteursrecht onbekend Inhoudsopgave Woord vooraf A. Inleiding B. De verschillende groepen. I. Benoeming naar het verschil van hoog en laag. II. Benoeming naar de gesteldheid van de bodem: vruchtbaarheid en grondsoort. III. Benoeming naar de begroeiing. IV. Benoeming naar het gebruik dat van de bodem gemaakt wordt. V. Benomeing naar de dieren die er huisden VI. Benoeming naar de dieren die men op de weiden liet grazen. VII. Benoeming naar de grootte. VIII. Benoeming naar de vorm. IX. Benoeming naar de ligging X. Benoeming naar afsluiting, omheining, grensteken. XI. Benoeming naar het water waaraan het land ligt; naar plassen, meertjes die op het land aanwezig waren of waaruit het land ontstaan is; naar leemkuilen, veenputten, drinkplaatsen voor het vee enz. XII. Benoeming naar een weg over of langs het land; een dam of dijk; een brug of sluis. XIII. Benoeming naar een - al of niet sedert verdwenen - bouwsel (molen, huis of hut, bedrijf, verdedigingswerk), begraafplaats enz.. XIV. Benoeming naar bezitter of gebruiker. Register Inhoudsopgave Bijlage