Veldnamen in Nederland
(1950)–M. Schönfeld– Auteursrecht onbekend
[pagina 125]
| |
IX. Benoeming naar de liggingGa naar voetnoot1)Men kan de ligging aanduiden naar de windrichtingen, dus b.v. terschell. Oostvin, Oostervin, Oostersche vin; drents Noerddinck (a. 1462) Ga naar voetnoot2). Daarbij valt zuider- – zoals reeds is vermeld – ten gevolge van de syncope van d vaak samen met zuur; zonder dat het nodig is, hier vele voorbeelden te noemen, vermelden wij alleen de namen van twee weidegebieden bij Molkwerum (Fr.) Norg en Surg, oudtijds Nordig en Surig, d.i. Noorder- en Zuiderhoek Ga naar voetnoot3). Uiterst gewoon is uiteraard de benoeming naar dorp of streek, waaronder de landerijen behoren; het is zelfs in de dagen van gemeenschappelijk bezit de meest voor de hand liggende wijze van naamgeving. Dus b.v. Huizermaat, Rijper Weren; oudwaterl. Neckerlandt (bij Neck onder Purmerend); terschell. Bezuiden Oosterend. Of naar de ligging bij een huis, poort, weg enz.; b.v. terschell. Akker(s) bij huis = za. Huisstuk, Stolpakker Ga naar voetnoot4), Hoefven Ga naar voetnoot5); terschell. Driesprong; waterl. Poort-acker, d.i. akker bij de (voormalige) poort van Monnikendam, in 1345 vermeld als: die ackeren voer die poerte. Andere voorbeelden zijn: oudlimburgs 2 mergen geheiten op den Cruysforck (Zwolgen, a. 1409) Ga naar voetnoot6); oudhaarlems (a. 1343) den camp jeghen den hoghen wech Ga naar voetnoot7), oudwaterlands (a. 1345) die ackeren bi den kerkwech, terschell. Land achter de vinnen, oudwaterl. Trijn Dircks landt op de Dijksloot, en – plastisch volksaardig Ga naar voetnoot8) – oostveluws Akkers aan de Luysenstruycken (a. 1702). Wordt hierbij het substantief onderdrukt, dan blijft alleen de praepositionele bepaling als veldnaam; b.v. zeeuws Bij Bram, d.i. gelegen bij 't land van | |
[pagina 126]
| |
Bram (Elkersee) Ga naar voetnoot9), bunschotens Affer (= achter) 't heggetje, za. Boveeg (= boven de weg gelegen land), wierings Aan de Weg, Andijk Ga naar voetnoot10), Boven de Kooster, Voor de Paaps, terschell. Omdenoord, Hoog aan Duin, geld. Aan de Zandweg (Kerkwijk). Zulke veldnamen schijnen bijzonder talrijk te zijn in Zuid-Limburg, b.v. Achter den Diek, Achter de Poortwei, Aan de Kerk Ga naar voetnoot11). Dergelijke voorzetselbepalingen zijn aldaar ook zeer gewoon, als het znw. het land zelf aanduidt, b.v. Op den Drees, In het Rooth, In de Höf Ga naar voetnoot12). Het is bekend, dat het bepaalde lidwoord aldaar na voorzetsel en vóór plaats- en zaaknamen vaak optreedt in de vorm gen, welke – naar de voorstelling van Welter Ga naar voetnoot13) – tegenwoordig slechts een zeer beperkt “Grenzlanddasein” leidt, maar een relict is van een vroeger uitgestrekter gebied. Ook in veldnamen vindt men ditzelfde; zo b.v. onder Heerlen In gen Dal, A gene Boum Ga naar voetnoot14); bij Schinnen Op gen Eikske Ga naar voetnoot15);bij Nut A gen Dreesche Ga naar voetnoot16). Talrijk zijn ook de aanduidingen van de relatieve onderlinge ligging met voor, middel, achter (voorste, middelste, achterste); bij en neven; tussen; uit en buiten, tegenover binnen; over; boven en neder. Over de bijzondere betekenis die voor, middel, achter kùnnen hebben, nl. in verband met het drieslagstelsel, hebben wij vroeger gesproken; in andere gevallen zal de naam eenvoudig betrekking hebben op de ligging ten opzichte van de weg of de boerenwoning. Voorbeelden zijn: Het Vordel (Erinchem, 1473) Ga naar voetnoot17); Middelkerf (Zaanstreek), Milakker (Heeswijk) Ga naar voetnoot18); 't Echste Laand (= Achterste Land) (Usselo) Ga naar voetnoot19), Achterom, zaans Het Afteruyt (a. 1740), drents Achtersten (Borger) Ga naar voetnoot20). Land dat bij een ander stuk ligt, heet oudgelders De Bylanden (Winterswijk, a. 1731) Ga naar voetnoot21), zaans | |
[pagina 127]
| |
Bijweer; vollenhoofs De Nevenlanden Ga naar voetnoot22), onder Maasbommel (a. 1403) Den Newencamp Ga naar voetnoot23). Daarentegen zal noordhollands Oock-nes Ga naar voetnoot24) wel niet zijn “ook een nes” (kleinere nes, gelegen bij een grotere), maar het zal rechtstreeks behoren bij holl. mnl. ooc (oostfries âke), ooclant, ooctiende, = klein stuk land dat bij een groter behoort, doch daarvan door weg en sloot gescheiden is Ga naar voetnoot25). Uit omschrijvingen als tlant tusken Volpede hofstede ende Ludolfs hofstede Ga naar voetnoot26) ontstaan vanzelf benamingen als Tusschenland(en), Tusschendijken. Uit- en buiten- Ga naar voetnoot27) in samenstellingen betekenen hetzelfde “buitenwaarts, aan de buitenzijde gelegen”; alleen zijn die met buiten (dat zelf een afleiding is van uit) over 't algemeen jonger dan die met uit. Vgl. waterlands Uitkamp, Uyterste Ven, gelders Die Uytmaet (Latum, a. 1460) Ga naar voetnoot28); tegenover oud-waterlands 't Uit-oort (= uithoek) Ga naar voetnoot29) staat zaans De henste Ven (bij hen = ndl. heinde). Tegenover Buitenland, terschellings Buitenwal, staat oud-gelders 18 Mergen lants…. gelegen in eenen camp, geheiten die camp der (= daar) binnen (Welie onder Dodewaard, 1381) Ga naar voetnoot30), waarnaast oud-gelders Binnevelt (Echteld, a. 1596) Ga naar voetnoot31); gelders Billoand of Binnenland (Oldebroek) Ga naar voetnoot32). De binnenlanden waren 't dichtst bij de boerderij gelegen; ook konden ze zo genoemd worden, omdat ze binnen, d.i. tussen twee andere stukken lagen; vgl. wvla. Een hapte stuck lant genaempt het binne stuck, paelende ende | |
[pagina 128]
| |
liggende gejnclaveert tusschen de landen Ga naar voetnoot33). Daardoor kon dus worden uitgedrukt – wat op de essen veel voorkwam – dat het perceel alleen over een ander perceel te bereiken was. Ten slotte over, boven en neder, waarover door Beekman Ga naar voetnoot34) is gehandeld: waterlands Het Over staat op één lijn met noordbrabants D'euverste (Dinter) Ga naar voetnoot35). Tegenover Bovenland staat overijsels Nedercamp (Deventer, a. 1284) Ga naar voetnoot36), De nederste Maatakker (Enter, a. 1494) Ga naar voetnoot37). De onderlinge ligging was ook een factor bij de indeling in Hoofdland en Volglanden of Volgerlanden; zo wijst Beekman Ga naar voetnoot38) erop, dat, wanneer een aanwas met het opwas als nieuwe polder bedijkt werd, de aanwas het “volgerland” van de oude polder – het hoofdland – werd genoemd. Zo wordt a. 1343 onder Vronen van 't Hoiftdeil gesproken Ga naar voetnoot39), terwijl nog onder Grootebroek Het Hoofdstukje als veldnaam voorkomt; onder Werkendam verschijnt de veldnaam Hoofdlanden Ga naar voetnoot40). Naast Volgerland komt Volger Ga naar voetnoot41) voor, dat Boekenoogen o.a. als naam van verschillende stukken land te Assendelft kent; in hoeverre hier echter van de landmaat Ga naar voetnoot42) uit te gaan is, is moeilijk uit te maken. Ten slotte noemen wij nog mnl. anthooft, d.i. het hoofd (de voorzijde) van een perceel, gelegen tegen een grensscheiding Ga naar voetnoot43); daarnaar is genoemd een stuk land te Angerlo (a. 1472): Anthooft Ga naar voetnoot44). |
|