Veldnamen in Nederland
(1950)–M. Schönfeld– Auteursrecht onbekend
[pagina 111]
| |
VIII. Benoeming naar de vormGa naar voetnoot1).In de nieuwe polders liggen de landerijen meest rechtlijnig en rechthoekig, maar wie wel eens in oudere cultuurstreken (b.v. Twente of gedeelten van Zeeland) zijn ogen de kost heeft gegeven, weet, hoe de schilderachtigheid van 't landschap ten nauwste samenhangt met de grillige vorm der landerijen, die hier stuiten op een oud walletje of bosje, daar op een sloot of beekje, terwijl de wegen zich op de wonderlijkste wijze eromheen kronkelen. Dit onregelmatig, schijnbaar willekeurig verloop vindt zijn verklaring in vroegere tijden; het hangt samen met geografische en economische factoren, soms ook met de oude landbouwtechniek (b.v. de soort van ploeg) Ga naar voetnoot2), en het verschaft ons dus belangrijke inlichtingen over oudere, dikwijls middeleeuwse toestanden. De oude indeling van de akkers leidde soms tot de blok-velden, die vaak min of meer vierkant zijn, meestal tot de langgerekte streep- of reep-velden (hgd. Streifenfluren, zuidndl. repelvelden), welke laatste in ons land de overheersende vorm zijn. Indien twee zijden van een stuk land niet parallel liepen, ontstond een geer, waarbij zich licht een stuk land in driehoeksvorm (winkel, hoek, tip) aansloot. Had een stuk land verschillende in- en uitspringende hoeken, dan was dat onvoordeelig, en dat was dan licht de reden waarom men het naar die opvallende eigenschap noemde. Zo vertelt Kalma (2, 20) van een stuk land op de Beintumer Mieden, dat het heette It Hoek en Hernelân, omdat er “de sleatten om hinne kronkelje en dat dus in bulte skeadlike hoeken hat.” Wij volstaan voorlopig met deze aanduiding en laten thans de voornaamste benamingen de revue passeren. Passim verschijnen namen als De Hoek(en), Driehoek(je) (op Wieringen Driehoekte Krogje), Vierkant Ga naar voetnoot3), Vijfhoek en Halve Vijfhoek, Hoekven, terschell. Zaaghoekakker; Winkel en Winkelakker Ga naar voetnoot4). Synoniem met hoek is horn, hoorn Ga naar voetnoot5), waarnaast de Friese vorm herne in b.v. Abeherne (stuk land te Grouw); de Ljiepeherne; met assimilatie De gouden Henne (a. 1791: weiland bij Warniahuizen) Ga naar voetnoot6). Op Terschelling vindt men naast Hoorn, Hoon, Horn: Hern en (De) Hen (Sierke Hen, | |
[pagina 112]
| |
Klaas Hen, Japmoei Hen; zo heet – naar een vermoeden van Knop – De Hen ten Z. van Formerum a. 1784 De Hern, en Sierke Hen a. 1700 Sypke Hern). De Zaanstreek heeft voorkeur voor een vorm met a: Harn, Harnkamp; Boekenoogen merkt op, dat van de vier thans bekende Harnen te Knollendam er nog twee op een hoek liggen, d.i. een vooruitspringende hoek land; vgl. ook de oude Zeevangernamen Goet Harn, Goernharn, Die Harnke Ga naar voetnoot7). De oostelijke vorm is Heurne (G. en O.), ook in de tautologische samenstelling Toetheurne (toet = tuit “punt”) Ga naar voetnoot8). Een afleiding van horn, mnl. hornic, komt in de geassimileerde vorm horic voor als veldnaam onder Roosendaal, met aanwas van het lidwoord: Toriken (Het voorste Toriken enz.); dit in aansluiting aan 't Zuiden Ga naar voetnoot9). Zeer verbreid is De Geer Ga naar voetnoot10) met de in de eerste plaats Ga naar voetnoot11) Noordhollandse bijvorm gier: za. Geerakker, maar ook Gieren; een synoniem is (De) Punt, dat ook als plaatsnaam voorkomt. Verder Oord dat in 't waterland vaak een vooruitspringende hoek land, langs het water gelegen, aanduidt; ook met aanwas aan 't begin Noord Ga naar voetnoot12); zo b.v. waterlands De Lutke-Noort naast 't Lutke-oort; te Angerlo (a. 1474) Langennoirt Ga naar voetnoot13). Een synoniem is egge Ga naar voetnoot14) (hgd. Ecke); o.a. in terschellings Eg Ga naar voetnoot15), IJels-eg, Poels-egge; wierings Rubbel-eg (robbelig, ruw, oneffen land); amelands Munk(s)-eg, Foppen-eg. | |
[pagina 113]
| |
Bij Weesperkarspel Ga naar voetnoot16), in de buurt van Gouda Ga naar voetnoot17) en in de Alblasserwaard Ga naar voetnoot18) wordt sniep gebruikt als benaming voor stukken land die in een scherpe punt uitlopen door twee elkaar snijdende sloten of wegen. Het woord behoort bij snippen “snijden”, snippelen, snipperen “in kleine stukjes snijden”, waarbij ook de znw. snippel, snipper “afgesneden stukje”, snippeling o.a. “een smalle strook grond die na een uitgraving overblijft” Ga naar voetnoot19). Als veldnamen noemen wij: Sniep, land onder Diemen; De Sniep, land onder Hagestein Ga naar voetnoot20); zaans De Snepel(ing), overijsels Snippeling (Diepenveen), gron. Snipperij (Grootegast), overijsels Snippert (Losser) Ga naar voetnoot21), zaans Snipperveen. Een oud voorbeeld is Sneepell: Nieuwstad (L.) (a. 1474) Ga naar voetnoot22). Voor punt noemden wij boven reeds het synoniem tuit; vgl. oudgelders Den Toyt (Avezaat, a. 1438) Ga naar voetnoot23), zeeuws De Tuute (Oostburg) Ga naar voetnoot24), overijsels Het Toetenstuk (Haaksbergen) Ga naar voetnoot25). Afleidingen ervan tuitel en tuiter komen voor in: limburgs Tuitele-stuk (Sibbe) Ga naar voetnoot26), oudgelders Den halven Tuyterslagh (Silvolde) Ga naar voetnoot27). Een ander synoniem is tip: (De) Tip(pen), Tipmaet, Bakeringstip (bouwland onder Langelo bij Norg) Ga naar voetnoot28) e.a.; waarnaast timp: De Timp, Timpstreep e.dgl.; ook vervormd tot -tempel, b.v. onder IJselmuiden een perceel zandig wei- en bouwland Koekentempel uit ouder Cogel-timpe, waarin cogel ‘kap, keuvel’ betekent Ga naar voetnoot29); verder wig: Die Wig (Zeevang), naast peg: De Peg(gen). Niet minder bekend is ham: (Den) Ham enz., waarnaast de Friese vorm hem in b.v. De Hem, uitstekend in 't Y; hierbij de Hembrug. Mnl. kerve “afgesneden stuk” is bewaard in zaans Kerfstuk en Middelkerf. Onder Streefkerk (Z.H.) heet een strook land aan 't eind van grasland Uitstek Ga naar voetnoot30). Naar een uitstekend | |
[pagina 114]
| |
einde heet zaans Het hennige of (beter en ouder) endige Land. De Slingerkamp bij Zegveld (U.) loopt met krommingen langs de Mije Ga naar voetnoot31): ook Krang, dat als veldnaam zowel te Bruchem als onder Beegden (L.) Ga naar voetnoot32) voorkomt, zal oorspronkelijk “bochtig” betekend hebben, als zijnde het gesubstantiveerde adjectief krang, dat hier wel die betekenis heeft; vgl. de naam van het Groninger gehucht Krangeweer Ga naar voetnoot33). Stukken land die in verschillende tongen uitliepen, dus als 't ware gespleten waren, heten zaans Splitkamp, Splitveen; korter De Split, Het Spleetje. Een synoniem is ouder fries opte Cloften (Benef. 229: Collum), zaans Kloft (Knoft), waarnaast zaans Klofter (Knofter), bij kluft. Versnipperde stukjes land Ga naar voetnoot34) heten zaans De Flarden; De Rabbeling (rabbeling = flarden, rafels); De Rommelarij of Rommeling Ga naar voetnoot35), zeeuws Rommelkavel Ga naar voetnoot36), wierings Rommelkluit, waarmee wel synoniem is Rammelakker Ga naar voetnoot37). De Lappen onder Elst, oud-overijsels Lappenweyde (Oldenzaal a. 1381/1383) Ga naar voetnoot38), zullen wel zo genoemd zijn, omdat ze uit verschillende “lappen” grond bestaan. Met De Om(me)loop Ga naar voetnoot39) kan bedoeld zijn een stuk land dat om een ander heenloopt en het zo aan twee of drie zijden omsluit, dan wel een vrijwel rond stuk land Ga naar voetnoot40); in 't eerste geval zal het synoniem zijn met Draaiom Ga naar voetnoot41) of Singel Ga naar voetnoot42); in 't tweede geval met Rondom, wierings Ringakker. Beide betekenissen zijn ook mogelijk voor ouder fries en zaans | |
[pagina 115]
| |
Hoep, ook de naam van een boogvormige vallei in de duinen onder Castricum Ga naar voetnoot43); vgl. ndl. hoep(el). Uiteraard wordt zeer vaak de vorm van het land uitgedrukt door een voorafgaand adjectief (smal, breed; kort, lang enz.), waarbij dan soms het substantief wordt weggelaten. Zo vinden wij b.v. bij smal: Smalland Ga naar voetnoot44); zaans Smaalweer, De Smallink, Smaling; oost-veluws Smallert; verder 't Smal en 't Smaal, Het Smalle; en, met nieuwe samenstelling, oud-waterlands Het Kerckesmal. Evenzo bij breed: Breekamp, Breestuk; 't Breeje Arf te Bunschoten; Breen-ende te Ommeren (G.); in de Zaanstreek Breen-akker, Het Breedje, Pieter Joosten Breet; onder Grootebroek Het Breed; aldaar ook Het Smal en Breed. Daarnaast een van 't bvnw. afgeleid, vrouwelijk substantief De Brede, Bree, dat dus wel onderscheiden moet worden van het gesubstantiveerd adjectief Het Brede Ga naar voetnoot45). Terwijl over 't algemeen dit femininum bree een meer breed dan lang stuk land betekent, komt daarnaast in 't Oosten van ons land een etymologisch hiermee identiek bree, brede voor, dat de gewone naam voor een stuk bouwland in de es is geworden. Dat is ook het geval in Duitsland, zowel in 't aangrenzende Westfalen (agri seu brede qui dicuntur Swartebrede et Molenbrede) als zuidelijker: Breite, Gebreite ‘grössere Feldfläche von 3 - 50 Morgen’; vgl. ook langobardisch braida Ga naar voetnoot46). Daarbij is de vorm brei Ga naar voetnoot47) volgens mededeling van Bezoen niets dan een spelvorm brèèj uit brede, waarbij het echter opmerkelijk is, dat in Gelderland ook Breide voorkwam (zie hieronder). Voorbeelden van samenstellingen met brede, bree, brei zijn (behalve de reeds genoemde): | |
[pagina 116]
| |
in Drente Elbree en Korenbree Ga naar voetnoot48), Kortbree Ga naar voetnoot49); in Overijsel, bij Ootmarsum in de 1e helft van de 16e eeuw, Anebrede Ga naar voetnoot50), Hoeghe Brede, Daelbrede, Hulsbrede Ga naar voetnoot51) e.a.; terwijl Bezoen mij o.a. noemt 'n Poortenbree (Boekelo), De Schòppenbree (Usselo). Daarnaast bij Vasse Doornenbrei Ga naar voetnoot52), in de Ageler es Vreezenbrei, Boakenbrei Ga naar voetnoot53), Reutumse Brei, Korenbrei Ga naar voetnoot54); en – zonder apocope – bij Hengelo (O.) Tendbreie, Grote Breie, Harfsbreie Ga naar voetnoot55). Op de oostelijke Veluwe wordt in de 16e eeuw De Ganssebre genoemd Ga naar voetnoot56), maar onder Ellekom in de 16e eeuw een stuk bouwland Die Breide (Breyde), Brey; onder Doesburg sedert de 15e eeuw Die Breide (Breyde) Ga naar voetnoot57). Het is opmerkelijk, dat van de genoemde adjectiva kort (Korte Akkers, Korteling enz.) zoveel voorkomt, maar er is toch, meen ik, geen reden om hier aan nog een ander woord te denken, b.v. aan lt. curtis. Een duidelijk voorbeeld, hoe zulk kortland kòn ontstaan, vinden wij bij Eestrum. Het Kortland aldaar, een bouwlanden-veld, werd doorkruist door een beek en eveneens door een voetpad, “het Skeunpaad”, d.i. het schuine pad, zo genoemd omdat het dit veld in de schuinte overstak. Tengevolge van deze situatie waren de akkers daar slechts korte akkers, corteckeren (1511), en vandaar de benaming Ga naar voetnoot58). Echter kan kort soms betrekking hebben op 't korte gras, zodat korte weide synoniem kan zijn met “slechte weide”. Vgl. 't oude rijmpje: | |
[pagina 117]
| |
“Hellendoren, stompe toren,
Lange heide, korte weide,
Groote buul met weinig geld,
Zoo is 't in Helderen gesteld Ga naar voetnoot59).
Andere adjectieven die in aanmerking komen, zijn: krom en rond, stomp en scherp, schuin en scheel (= scheef). Ook hierbij geldt, dat zich achter dergelijke eenvoudige aanduidingen vaak nog heel wat problemen verbergen. Zo heeft Edelman Ga naar voetnoot60) gewezen op de kromme landbouwpercelen in de Tielerwaard, ten Noorden van Neerijnen, en hij haalt een verklaring van Hoeksema aan, volgens wie deze kromlegging uit de tijd van de ouderwetse ossenploeg stamt, waarmee het bij scheef begrensde terreinen niet goed mogelijk was te wenden, tenzij men de percelen krom aanlegde Ga naar voetnoot61). En de kromme wegen van Zeeland blijken in oude schorkreken te zijn aangelegd. Wij noemen slechts enkele oude voorbeelden: Krumacker, Cromacker (Driel, 1388 en 1399); De ronde Weyde (Zutfen, 1801), Dat ronde Weytgen (Berg, G.) Ga naar voetnoot62); Een uiterweerd, den Stompenweerd genaamt (Heteren, 1804), Stompenakker (Vollenhove, a. 1471) Ga naar voetnoot63); Scherpe Kamp (Overasselt, a. 1677) Ga naar voetnoot64); De skeune Polle (Eestrum) Ga naar voetnoot65); ouder zeeuws De sceluwe Meet (Walgeren) Ga naar voetnoot66) en ouder zaans Scheelweer (Westzaanden, a. 1629). Oud-Waterlands De Creupel was een tweetongig land, waarbij het ene eind langer was dan het ander Ga naar voetnoot67). Op de wonderlijke vorm ziet waarschijnlijk ook oud-overijsels Wanscapen Stuck Ga naar voetnoot68). Lange, smalle stroken land heten De Streep (Strepen), Streepland; vgl. een cleyn strepeltjen aen den kerckhoff (Zeddam) Ga naar voetnoot69); waarbij het ook mogelijk was, dat de naam overging van een rechtgetrokken grensgreppel op de aanliggende akker. Naast streep komt striep, strijp voor (mnl. strîpe, fri. stripe, hgd. Streifen); b.v. Striepen (Elst), De Striep (Eestrum), Strijp (Doesburg, a. 1473), terwijl onder Strijp (Eindhoven) | |
[pagina 118]
| |
a. 1452 worden vermeld: een acker die Choepstreep, idem die Kerkstreep, idem die Streep op Gheeneynde Ga naar voetnoot70). Een soortgelijke overdracht van betekenis als in streep kan men hebben in De Lijn(en), maar het is ook mogelijk, dat hier een landmaat ten grondslag ligt (vgl. de onder VII besproken gevallen). Immers mnl. line was het touw waarmee het land wordt gemeten, en zo krijgt het dan de betekenis van 100 roeden; b.v. twee linen ende halve lants Ga naar voetnoot71). In Waterland (en ook wel in de Zaanstreek) krijgt lijn de betekenis van weer (lands), en zo ontstaat dan ook een veldnaam als zaans De Breelijnen. Dezelfde overgang van betekenis als bij lijn vindt men bij reep, dat zowel een touw als een lengtemaat en dan ook een strook land aanduidt; b.v. noordbrabants Den Reep (Roosendaal, a. 1759) Ga naar voetnoot72). Een synoniem van deze woorden was streng Ga naar voetnoot73), string, oostelijk strank; vandaar (De) Streng of String, Streng(e)landen, in Waterland oudtijds De Kerckestrengels, in Gelderland en Overijsel Strank (Strang); zo heette b.v. een uiterwaard onder Heumen Stranck, Strang Ga naar voetnoot74). Zaans roof “streng (garen)” is bewaard in zaans waterlands Roofland; sluuf “dun strengetje wol of katoen” in zaans Sluufjes Ga naar voetnoot75), een perceel dat bestaat uit vele kleine smalle repen land die door demping der sloten tot één geheel zijn verenigd. Soortgelijke overdracht van betekenis vindt men in De Veter (Grootebroek), De Rijgveter (Zaanstreek), 't Potlood Ga naar voetnoot76), Knijf Ga naar voetnoot77), terwijl 't Slet Ga naar voetnoot78) eigenlijk een “lapje” grond is Ga naar voetnoot79). Trouwens, de namen van de meest uiteenlopende voorwerpen worden overgedragen op stukken land om de overeenkomst in vorm. Zeer verbreid is bijl: Bijlakker, Bijlkamp, Bijl Ga naar voetnoot80); één keer Biel in Stele (= bijl en | |
[pagina 119]
| |
steel Ga naar voetnoot81)); van De Biele te Kamperveen merkt Moerman Ga naar voetnoot82) op, dat het weiland vrij duidelijk een haakvorm heeft. Ook haak komt veelvuldig als veldnaam voor: Haak, waarnaast Haken (Kesteren) – een in hgd. Haken nog voortlevende vorm – waarbij het echter mogelijk is, dat een ander woord ermee is samengevallen Ga naar voetnoot83); zaans Madhaken. Synoniemen zijn: Krauwel, b.v. oud-gelders Crawelsmaet Ga naar voetnoot84), zaans Krauwel; gronings Krabber en Houweel Ga naar voetnoot85). Ook de meeste namen met hamer- zullen aldus moeten verklaard worden, al is een persoonsnaam ook wel eens mogelijk; vgl. eene partie zaeijlandt ghenaemt den haemer, danof den steert loopt tusschen de landen vande kercke Ga naar voetnoot86). Vgl. Hamerakkers, bouwland bij Gasselte; Hamermaten, groenland bij Denekamp; Hamerkes op Wieringen; ook zaans Hamerslag zal hierbij behoren. Op zichzelf staan terschellings Hellebaardslanden (a. 1784); Den Gevvel (= gaffel), driehoekig stuk hei bij Winterswijk Ga naar voetnoot87). Zeer verbreid is De Kruk(ke), naar het schijnt, meer dan in Zuid-Nederland Ga naar voetnoot88). Op de Oost-Veluwe komen naast elkaar voor: Fluit (19e eeuw: Koude Fluit), en Dwarsfluyt (1742); evenzo in de Betuwe Fluit (Maurik), en in 't oudere Friesland in de Fluete, in die Fluyt Ga naar voetnoot89). Elders heet een stuk land, om de onregelmatige driehoeksvorm, De Harp Ga naar voetnoot90). Geen nadere verklaring | |
[pagina 120]
| |
behoeven: Driestal = fries Trifoet Ga naar voetnoot91), Tafel, Hoefijzer, Halsjuk Ga naar voetnoot92), Kruik Ga naar voetnoot93). Ronde, komvormige stukken land of ingezonken, dus laag land, kunnen heten De Pan Ga naar voetnoot94), Het Pannetje; zo is er onder Gellikum (a. 1780) Ga naar voetnoot95) sprake van een elsebos genaamt de Vogelpan. Trouwens het woord duinpan Ga naar voetnoot96) is nog algemeen bekend; een samenstelling met dit woord is Vuurboetspan Ga naar voetnoot97) onder Scheveningen. Ook het woord koek(e)pan is overgedragen op landnamen; zo onder Retranchement en onder Oude Tonge Ga naar voetnoot98). Zo goed als pan, worden kom en pot gebruikt: Kommekens (Bruchem); De Kom (Zalt-Bommel) Ga naar voetnoot99); (De) Pot, Het Potje, Potakkers Ga naar voetnoot100). Mnl. moele “baktrog” dat als moel in 't Zuiden voortleeft, is bewaard in limburgs De Moel, bouwland onder Oorsbeek, Moelstuk onder Geulle Ga naar voetnoot101). Men vergelijke trog, dat voorkwam voor drie inzinkingen niet ver van Apeldoorn; verder onder Leggelo (Dr.) als De Troggen, kleine percelen hoogveen aldaar Ga naar voetnoot102). Ketel had reeds in 't mnl. de betekenis van laagte of diepte in de grond; b.v. Van den twaliftal morghen lants, die inden ketel ghelegen sijn; vandaar b.v. noordbrab. Keteltje (a. 1750) Ga naar voetnoot103), | |
[pagina 121]
| |
geld. Ketel, land bij Zalt-Bommel. Onder Middelharnis komt de veldnaam Tafelbord voor Ga naar voetnoot104). Op de vorm van het land of van een daarin gelegen waterplas wijst De kleyne halve Maan (Brakel, a. 1771) Ga naar voetnoot105) Aan de scheepstaal zijn ontleend: allereerst het zeer verbreide (De) Fok(ken), De Vok Ga naar voetnoot106), waarvan men op Ameland zelfs een woord foks heeft afgeleid: het land leit foks Ga naar voetnoot107). Verder oud-waterlands Besaenven, zaans De Bezaan; terschellings De Boeg en De Boegakker, betuws Boeg (Opheusden); wierings 't Zeil. Talrijk zijn de veldnamen, welke naar lichaamsdelen van mens of dier benoemd zijn. Zo samenstellingen met kop Ga naar voetnoot106) als Ganzekop Ga naar voetnoot109); Verkenskop = Swienkop = Bargekop Ga naar voetnoot110); Varkop (Eist) (zie voor var onder VI); Ossekop Ga naar voetnoot111); Kattekop Ga naar voetnoot112); het karakteristiek zal wel meest daarin liggen, dat de zijden schuin naar elkaar toelopen, “geren” (vgl. de hiervóór genoemde namen met geer). Kinnebak komt voor in ouder noordhollands Kinbaxlant (Zeevang: NGN 13, 46), overijsels Kennebakstukken (te Enter), gron. Zwijnskinnebak (onder Glimmen) Ga naar voetnoot113). Een synoniem van wang Ga naar voetnoot114), mnl. lier leeft in de vorm luur in 't Oosten van ons land voort als veldnaam; zie hiervóór. Op de puntige vorm heeft betrekking neus: za. Het Neusje, wierings Voor de Naas; etymologisch verwant is nes Ga naar voetnoot115)115). Verder bek: zeeuws Den Bec (15e eeuw) Ga naar voetnoot116) en een synoniem sneb in zeeuws Snabbe (14e | |
[pagina 122]
| |
eeuw) Ga naar voetnoot117), en neb in oost-veluws Ganzenebbe Ga naar voetnoot118). Dat tong zich bijzonder leent tot overdracht, bewijst het woord landtong; men vergelijke ook de Zuidhollandse plaatsnamen Oude en Nieuwe Tonge. Een samenstelling hiervan met koe bevat overijsels De Kootonge (onder Steenwijk) Ga naar voetnoot119). Een synoniem ervan lerp is bewaard in za. Larpenven. Verwant met tong is tange “zandige hoogte”; vgl. ags. tang “tongland aan een rivier” Ga naar voetnoot120). Het is tegenwoordig bijzonder bekend in Westerwolde en in Oost-Friesland; vgl. voor Westerwolde de plaatsnaam Boertange en de veldnamen Tange Ga naar voetnoot121) Zandtange Ga naar voetnoot122), Jipsingboertange Ga naar voetnoot123), Hoendertange Ga naar voetnoot124), Wessingtange, Borgertange, Hanetang Ga naar voetnoot125) aldaar. Een vooruitgeschoven post is drents Veentangen, bouw- en grasland onder Gieten Ga naar voetnoot126). Een oud voorbeeld uit een andere streek is Maasbommel, waar a. 1403 4 mergen lants op der Tangen wordt vermeld Ga naar voetnoot127). Hals komt voor als simplex (De Halzen te Urk Ga naar voetnoot128), maar ook in samenstellingen: Kromhals en Spekhals te Bunschoten. Zal op menige plaats de overdracht betrekking hebben op de lange, smalle vorm – vandaar ook de samenstellingen Swanehals en Gansehals; verder de naam van een watergeul Ga naar voetnoot129) –, in andere gevallen is de rondheid de aanleiding geweest tot de naamgeving; zo b.v. in noordbrabants Halsegat: vanouts genaemt het Halse Gat ende nu den Ronden Block (Roosendaal, 1714) Ga naar voetnoot130). Een stuk hooiland op Tessel, waar een dijk omheen ligt, dusdanig dat het de vorm heeft van een halvemaan, heet Armke Ga naar voetnoot131), in Kootwijkerbroek ligt Elleboog Ga naar voetnoot132). Hondse(i)nd vindt | |
[pagina 123]
| |
men op Terschelling en in Noord-Brabant Ga naar voetnoot133); platter Den Hontskont, weiland onder Maurik Ga naar voetnoot134). Een staart is een in een punt uitlopend stuk land Ga naar voetnoot135), b.v. een stuck uterweerts genoomt den Start (Dreumel, a. 1595) Ga naar voetnoot136); die thiende in den Berdenencamp ende in den Stert daerto (Deil, G., a. 14 02) Ga naar voetnoot137). Onder IJzendoorn (G.) wordt genoemd: noch een plaxken rijsweerts (a. 1600), dat 10 jaar later in dezelfde leenakte vermeld wordt als: noch een steertien rijsweerts (a. 1610) Ga naar voetnoot138). Vgl. ook De Flou 15, 412: Een stick landts ghenaemt de steerten, met een steertien ten suijdt oosthoucke (a. 1680). Deze veldnaam is zeer verbreid in de vormen Staart, Start, Stert, Steert Ga naar voetnoot139), met of zonder toevoeging van -land enz.; ook als tweede lid, b.v. Biggestaart Ga naar voetnoot140), Kalfstaart Ga naar voetnoot141), Lammerstaart Ga naar voetnoot142), Muizestaart Ga naar voetnoot143), Apenstaart Ga naar voetnoot144) ook Kaalstaart Ga naar voetnoot145) 145). Zwaluwenstaart Ga naar voetnoot146) kan een stuk land heten, als het uitliep in twee punten; op dezelfde wijze als men in de Zaanstreek kent de namen Tweebeen en Vierpoot Ga naar voetnoot147) In Limburg komt nog in de betekenis van | |
[pagina 124]
| |
staart voor: zwans (Aan de Zwans) Ga naar voetnoot148). Een weiland bij Holwierde (Gr.) waar men twee hoogten bij elkaar vindt, heet Neersbillen Ga naar voetnoot149). Schenkel schinkel Ga naar voetnoot150), vindt men o.a. in zuidholl. De Schenkel (laag land bij Nieuw-Lekkerland) Ga naar voetnoot151), za. De Schinkel. Onder Grootebroek ligt een stuk land, geheten De Darm. Talrijk zijn ook de namen, ontleend aan kledingstukken, vooral aan voetschoeisel: fri. It Mutske; It Himd (beide bij Kalma 2, 21; 't laatste met een illustratieve tekening); za. De Kroplap (eig. overlap op vrouwekleed); gron. Boksempiep (land bij Glimmen) Ga naar voetnoot152); noordholl. De Kous (onder Andijk) Ga naar voetnoot153); holl. De Leers (bij Nibbikswoud) Ga naar voetnoot154), De Laars onder Sommelsdijk Ga naar voetnoot155); gelders Trip (Zalt-Bommel) (trip = muil met houten zool). Meer verbreid is klomp, o.a. te Enkhuizen De Klomp Ga naar voetnoot156). Een synoniem van klomp is zuidelijk kloon in noordbrabants De Kloon Ga naar voetnoot157); en noordholl. hulft, hulfter, in zaans Hulfterkamp, oud-waterl. Hulftlandt Ga naar voetnoot158). Voorts vindt men op Wieringen Toffelke. En een driehoekig stuk land bij Waeksend heet De Dumnyssteek (Kalma 2, 20). Terecht merkt Holsten Ga naar voetnoot159) op: “Wir staunen manchmal über die wunderbare Fähigkeit des Volkes, den Umriss einer Fläche auch unter schwierigen Verhältnissen zu sehen und durch einen bildlichen Ausdruck zu veranschaulichen.” |
|