Veldnamen in Nederland
(1950)–M. Schönfeld– Auteursrecht onbekend
[pagina 153]
| |
XIII. Benoeming naar een - al of niet sedert verdwenen - bouwsel (molen, huis of hut, bedrijf, verdedigingswerk), begraafplaats enz..Molenland, Meulenkamp, ook kortweg De Molen, komen passim voor; vgl. b.v. omschrijvend oud-waterlands 't Landt daer de Meulen in staet, maar ook Meulenven; oud-gelders Een stuxcken landts, daer de rosmeulen op staet Ga naar voetnoot1), maar ook Windemeulen Ga naar voetnoot2). In de Zaanstreek met – vroeger – zijn talloze molens werden landerijen vaak naar de eigennamen van die molens genoemd, b.v. De Almanaksven, De Juffersven De Boerekramers, De Veldkat. Alleen een kenner van de streek als Boekenoogen kan ons hier inlichten, dat het Katland onder Oost-Zaandam heet naar de molen De Kat, maar dat Kathoek te Oostzaan dat eerste lid kat heeft, dat overal in den lande als eerste bestanddeel van veldnamen voorkomt en waarschijnlijk iets geringschattends heeft te kennen gegeven Ga naar voetnoot3); dat de Kieftsven te De Koog heet naar de molen De Kieft, maar de Kiefteven te Wormerveer naar de kieviten. Naar een andere molen Het Pink heet een stuk land Het Pinkeland, niet te verwarren met een ander Pinkeland = land waarop pinken (eenjarige kalveren) geweid worden Ga naar voetnoot4). Aan een bepaald soort molen ontleent zuidholl. Snufmolen (bij Nieuwkoop) Ga naar voetnoot5) zijn naam; naar een bepaald model fri. jasker heet een weiland bij Oranjewoud Jaskerkamp Ga naar voetnoot6). Over veldnamen, naar huizen genoemd, spraken wij reeds in rubriek IX (Huisstuk enz.); een ander voorbeeld is overijsels De Hofsteden (Vollenhove); gelders Grietenhofstede (Driel), Afgebrande Hofstee (Gent), naast Juffershofstad (Ingen), Koningshofstad (Gent). Een synoniem van hofstede was mnl. camenade, en zo wordt onder Alblas genoemd: een weer lants, dat men heet het Kamenadelant Ga naar voetnoot7); en nu nog De Kêmenao, stuk land bij Aalten Ga naar voetnoot8), Kemenade, bouwland onder Zon (N.Br.), Kem- | |
[pagina 154]
| |
menade onder Berg (G.) Ga naar voetnoot9). Namen als Het Slot, Kasteel(velden), fri. Stins zijn zeer gewoon; ook Huttenland Ga naar voetnoot10), Hutakker Ga naar voetnoot11) komt voor. Vermoedelijk naar een bijgebouw of schuur op het erf van een boerderij Ga naar voetnoot12) zijn de vrij talrijke veldnamen Het Spijker of De Spijker ontstaan; b.v. oud-gelders (Op) de Spijcker (Ammersooi, a. 1402) Ga naar voetnoot13); nieuw-gelders Het Spijker (Elst) Ga naar voetnoot14) Een perceel Het Hoekweitje “in den Kerckhoek” bij Ierseke wordt a. 1686 vermeld als “waer de backoven staet”; a. 1765 als “waer de keet op staet” Ga naar voetnoot15). In de oostelijke dialecten wordt schop (= hgd. Schuppen; vgl. ook, met sterk veranderde betekenis, eng. shop) gebruikt in de zin van een afzonderlijk wagenhuis, waaronder wagens, landbouwwerktuigen e.dgl. worden geborgen Ga naar voetnoot16); vandaar onder Usselo de veldnaam Schoppenbree Ga naar voetnoot17). Weer een ander synoniem van schuur, mnl. boede Ga naar voetnoot18) (eng. booth, hgd. Bude) – dat wij boven noemden bij Beulakker – is als veldnaam overgeleverd in wierings Boedweid. Mnl. tiendeschure, d.i. een schuur waarin tienden geborgen werden, leeft voort in limburgs Tiendschuur Ga naar voetnoot19) en De oude Tiendschuur Ga naar voetnoot20). Onder de bedrijven waarnaar de landerijen genoemd zijn, valt door de talrijkheid der namen de steenbakkerij op, die immers zijn materiaal uit de omgeving haalde; wij geven slechts enige oude voorbeelden: oudgelders Een kamp uyterweerd, van ouds genaamt het boomgaardje, nu Steenovenskamp (Heumen, a. 1770) Ga naar voetnoot21); Noch eenen camp, genaemt den | |
[pagina 155]
| |
Steenoven (Overasselt, a. 1677) Ga naar voetnoot22); Tichelmaat (Gendringen, a. 1805) Ga naar voetnoot23). Niet alleen namen als Brouwerij, maar ook Panhuis(veld) Ga naar voetnoot24) hebben meestal betrekking op een vroegere brouwerij. Naar een taanderij, een bedrijf waar de zeilen werden getaand, heet fri. Taenpolle Ga naar voetnoot25), zaans Taanakker. Verdedigingswerken hebben hun naam gegeven aan talrijke landerijen Ga naar voetnoot26) als Schanskamp, De Schans; verder 't Fort, 't Wachthuis, Rondeel, Batterij, Citadel; noordbrab. Rampaardenveld (Roosendaal) Ga naar voetnoot27) bij zuidelijk rampaard ‘wal, schanswerk’. Contrescarpe, de buitenzijde van een vestinggracht en de bedekte weg daarlangs, werd verhaspeld tot zeeuws De Kontescherp (Hulst) Ga naar voetnoot28), geld. Kontescharpen (Heeselt) Ga naar voetnoot29). Naar kampeerplaatsen van troepen heten De Franse Kamp bij Bussum en elders (een herinnering aan de Franse tijd), de Kurassiershei bij Breda Ga naar voetnoot30) (tiendaagse veldtocht); vgl. ook de Kadettenkamp (heide bij Teteringen). Voor 't Oosten van ons land hebben bijzonder belang de landweren Ga naar voetnoot31) en wat daarmee samenhangt: de landweer was een verdedigingslinie, die als zodanig zijn naam kon geven aan naburige landen, te meer wanneer die, buiten gebruik gesteld, voor landbouwdoeleinden werd gebruikt; vandaar de talrijke veldnamen Land(e)weer, 't Landeweersveld, plaatselijke uit- | |
[pagina 156]
| |
spraak De Laanvər, of Laanwər, zoals voor Usselo wordt opgegeven Ga naar voetnoot32). Bij die landweren had men wacht- of uitkijkposten, waarvan de naam voortleeft in talrijke namen Koerveld, Koerkamp enz., door mij vroeger elders besproken Ga naar voetnoot33). Men hield de wacht bij de slagboom, de zgn. “runneboom, die door den landweerman met een grooten sleutel werd geopend voor wagens en karren” Ga naar voetnoot34): runne- of ronneboom is de oostndl. vorm van renneboom, dat, behorende bij rennen, oorspronkelijk de afsluitboom van een renbaan of loopbaan aanduidde Ga naar voetnoot35). Vanhier de veldnamen: oudgron. De Renneboomsacker (a. 1692 in Westerwolde) Ga naar voetnoot36), overijsels De Runneboomweide (Dalfsen). Misschien dat naar een hek in zo'n landweer een stuk land onder Hardenberg heet 't Hekstukke Ga naar voetnoot37). Ten slotte de veldnamen, welke aan begraafplaatsen herinneren, zoals Dodenakker, Kerkhof, die passim voorkomen. Hieraan (of misschien aan een galg Ga naar voetnoot38), moord of dodelijk ongeluk) herinneren ook namen als limburgs Op den doden Man (Herkenbosch) Ga naar voetnoot39), noordbrabants Den dooden Man (Roosendaal, 1694) Ga naar voetnoot40); ze zijn zeer verbreid in België en Frankrijk (Dooden Man, Dood Wijf; Mort Homme, Morte Femme e.dgl.) Ga naar voetnoot41). Moerman Ga naar voetnoot42) heeft aldus ook verklaard de naam Rozengaarder Marke, in de 14e eeuw Olde en Nije Rosengaerde, de marke waarin Dalfsen ligt. Bij de Romeinen was de rosalia een herdenking van de doden, waarbij men rozen op de graven placht te leggen, en zo werd pratum rosarum een woord voor begraafplaats en dan voor het land, waar zo'n begraafplaats lag. In geheel Duitsland komt het woord voor; terwijl door V.d. Wijer en Langohr Ga naar voetnoot43) onder Remersdaal een Roozengarten wordt vermeld. In ons land komt, behalve bij Dalfsen, Rozengaard voor – steeds in de genoemde betekenis? – als veldnaam onder Noordgouwe (Z.) Ga naar voetnoot44) en onder Brunsum (L.), terwijl | |
[pagina 157]
| |
bij Doetinchem een Rozengaardsche Beek wordt vermeld. Aan lt. tamba, resp. tumidus is ontleend de in Limburg voorkomende benaming voor grafheuvels tomme (tombe) of tommel; zo heette onder Sittard a. 1294 een bosje Tommele, terwijl daar de veldnamen Tommel, Achterste en Voorste Tommel nog in de 19de eeuw voorkwamen Ga naar voetnoot45). |
|