Veldnamen in Nederland
(1950)–M. Schönfeld– Auteursrecht onbekend
[pagina 148]
| |
XII. Benoeming naar een weg over of langs het land; een dam of dijk; een brug of sluis.Weg, pad, laan komen veel voor in veldnamen Ga naar voetnoot1), zij het als eerste bestanddeel, zij het met onderdrukking van het tweede lid, soms met voorvoeging van een nieuw eerste lid. B.v. weg: bunschotens Zandweg, gelegen aan de lage zandrug die door de polder loopt; terschell. Weg (uitspr. wei, de Friese vorm; al wordt ook wel pad gezegd), Heideweg, Heereweg, Hoornderweg; overijsels De Groenewegenstukken aan de Groeneweg (een doodlopend akkerweggetje te Enter) Ga naar voetnoot2). pad: Ga naar voetnoot3) Karsten kent padland als appellatief: land waarover een voetpad loopt. Vgl. za. Padland, Padakker, terschell. Padstuk, overijsels Padakker (te Twekkelo) Ga naar voetnoot4); kortweg noordholl. Het Pad (Grootebroek); overijsels Padt (te Vriezenveen); met nieuwe samenstelling noordbrab. Kerkpad Ga naar voetnoot5); bunschotens 't Diekerpad, een stuk land, waardoor een pad liep naar de Eemdijk; terschell. Leeggraspad; drents Poepenpad Ga naar voetnoot6). laan: het kan elke weg langs de landerijen aanduiden, ook al groeien er geen bomen Ga naar voetnoot7); vandaar de veldnamen za. Laanakker, Laanven e.a.; ook De groote en De kleine Laan; te Benschop Eikelaantje Ga naar voetnoot8); zelfs – in samenstelling met pad – za. Padlaan. | |
[pagina 149]
| |
drift (bij drijven) “weg om vee over te drijven” Ga naar voetnoot9) is bewaard o.a. in drents Driftakker (Dwingelo), een akker, gelegen aan een brede weg, waarlangs de schapen vroeger naar de hei gingen Ga naar voetnoot10). Talrijk zijn de namen met dam als eerste lid, waarbij dan ook weer het tweede lid kan onderdrukt worden; zo heet een stuk land bij een in de 13de eeuw gelegde Maasdam, niet ver van Hedikhuizen, nog steeds Damblok Ga naar voetnoot11). Andere voorbeelden zijn: zaans Dammer (uit ouder Damweer) Ga naar voetnoot12), terschell. Damgras e.a., tessels Damstukken Ga naar voetnoot13), drents Dammaat (Dalen) Ga naar voetnoot14); waarnaast b.v. reeds a. 1381/1383 overijsels Boningherdam bij Denekamp Ga naar voetnoot15). Een bijzondere betekenis hebben de dam-namen in de Bommelerwaard, in verband met de gewoonte om griendhout op smalle dammen te telen; vandaar Dammen (Aalst), Dammen van de Armen (Ammersooi), Zesdammen (Bruchem), Dammen van de Keukenschrijver (Driel) Ga naar voetnoot16). Voor dijk noemen wij: De Dijkkamp (Nijkerk, 1843), een perceel waarvan vermeld wordt: “gelegen aan den Zeedijk”; verder De Krommendijk, weiland bij Heteren Ga naar voetnoot17); za. Dijkven, Dijkmaad; drents Het Diekmoatien Ga naar voetnoot18); vgl. ook gron. Vleugeldijk Ga naar voetnoot19). De vermelde namen met dijk geven geen aanleiding, om bij dijk aan de mnl. betekenis van “poel, moeras” (vgl. hgd. Teich) te denken, al is die voor het oosten van ons land aannemelijk; vgl. Vischedyck (Ootmarsum, a. 1548) wel = visvijver Ga naar voetnoot20). Een binnendijk die zich ter zijde langs het land wendt, dwars op de richting van de hoofddijk, heette mnl. sidewende, een woord dat a. 1156 vermeld wordt als siduwinde, a. 1164 – 69 in de samenstelling: locum, qui dicitur Hesewiger sithwinde; vgl. ook onder | |
[pagina 150]
| |
Tricht juxta Zidewinde en in 't oudere Friesland aen de olde Zydwein. Vanhier de Zaanse veldnaam Zijdwind Ga naar voetnoot21). Dat in ons vaderland talrijke veldnamen ontleend zijn aan de brug die over een aangrenzend water lag, ligt voor de hand. Maar men mag ook hier natuurlijk niet de werkelijke toestand uit het oog verliezen. Wie b.v. in terschell. De Tille(n) en Batjeland, fri. til(le) “brug” Ga naar voetnoot22) en gron. bat “brug zonder leuning die men legt en weer wegneemt” zou willen vinden, loopt vast op wat Knop meedeelt: er zijn op Terschelling geen bruggen Ga naar voetnoot23). Wij noemen: brug passim: b.v. oud-gelders Bruggenkamp, Bruggemaatje Ga naar voetnoot24), oud-waterlands Breghlandt en Brughlandt, onder Haarlem (a. 1343) (van den) camp jeghen der breeghe Ga naar voetnoot25), op Voorne (a. 1229) Vlakebrigge Ga naar voetnoot26). Ook samenstellingen als De Klapbrug Ga naar voetnoot27). stoep, in de Zaanstreek een hoog bruggetje, waar een hooischuit onder door kan varen; vandaar za. Het Stoepland en De lange Stoepen Ga naar voetnoot28). post heet o.a. in Waterland een loopplank over een sloot; vandaar waterl. Het Postweer, maar ook b.v. op Wieringen een Posjessloot. Als synoniem van post komt in Noord-Holland beun voor; hiernaar of naar beun in de zin van watersteiger heet wellicht zaans Boontje (vroeger ook Buentje) en Beuning (naast Buning) Ga naar voetnoot29). | |
[pagina 151]
| |
balk, bekend ook uit plaatsnamen (Balk e.a.) Ga naar voetnoot30), betekent brug, in 't gron. speciaal vonder; vgl. wierings Balkweid. vonder komt vooral (maar niet uitsluitend) in 't Oosten van ons land in veldnamen voor; b.v. oud-gelders Het Kerkvunder Ga naar voetnoot31), overijsels Het Breevonder en De Vondermeden Ga naar voetnoot32); De Vonderakker(s) en De Kerkvonderstukken, vaker genoemd Aan 't Kerk(en)vonder Ga naar voetnoot33); drents De Vonderkamp Ga naar voetnoot34); maar ook noordbrabants De Slagvonder, limburgs Op de Vondere Ga naar voetnoot35). Daarnaast de vorm vondel in noordbrabants Vondelwegje (stuk land bij Geertruidenberg), overigens vooral in 't Zuid-Nederlands voorkomend Ga naar voetnoot36). spikke is in Oost-Nederland een primitief bruggetje van slieten, takkebossen en plaggen, ook horde van rijshout, twijgbrug, synoniem van v(l)eken (zie hiervóór). Zulke bruggetjes dienden allereerst voor het vee; vandaar oostveluws Het Schaap-spik (19e eeuw). Een variant van spik, nl. spek Ga naar voetnoot37) – o.a. in de samenstelling spekdam, d.i. een los opgeworpen dam in een sloot – is bewaard in oud-gelders Spec(k)lant, sedert 1390 meermalen genoemd als naam van een stuk land onder Driel Ga naar voetnoot38); over- | |
[pagina 152]
| |
ijsels Spekvoort Ga naar voetnoot39), naam van een weiland bij Zwolle; drents Spekmaten, groenland onder Westerbork; noordbrab. Spekblok Ga naar voetnoot40). Een derde vorm spijk – wellicht bewaard in de plaatsnamen Spijk, Enspijk, Doornspijk – treft men o.a. in de veldnamen Het Spijk, weiland onder Kampen; Spiek onder Beilen; oudgelders Hoghe Spijc en Noert Spijc Ga naar voetnoot41). doos is – naar mededeling van Edelman-Vlam Ga naar voetnoot42) in het grote-rivierengebied een brug, waaraan een schuif is verbonden tot regeling van de waterdoorlaat. Vandaar veldnamen als Dooskamp, De drie Dozen (beide te Bruchem). Bij het woord sluis is het, zonder plaatselijke kennis, niet te zeggen, althans niet in Noord-Holland, of het in veldnamen brug of sluis betekent; men denke b.v. aan drechterlands sluisland = land tussen twee bruggen. Dat geldt dus b.v. voor Sluisvin onder Nibbikswoud Ga naar voetnoot43), zaans Sluisoord. Een oud voorbeeld voor sluis in veldnamen is zeeuws Scluzegemet (15e eeuw) Ga naar voetnoot44). Synoniemen van sluis zijn bewaard in de veldnamen bunschotens 't Sas Ga naar voetnoot45); terschell. 't Zijltje; zeeuws 't Verlaat (Kolijnsplaat) Ga naar voetnoot46) en gron. Verlaatscamp (onder Meeden) Ga naar voetnoot47). Vgl. ook bunschotens De Sjotdeuren (eig. schotdeuren die de waterkering vormen). Talrijk zijn de vooral Hollandse (Zuidholl.) namen met heul “duiker”; b.v. za. Het Heultje of Heultjesven; zuidholl. Heulkamp (Alfen a.d. R.) Ga naar voetnoot48); zeeuws 't Eultje (Hoedekenskerke), 't Eulblokje (Ouwerkerk: Duiveland) Ga naar voetnoot49); noordbrab. Heulblok Ga naar voetnoot50). |
|