Veldnamen in Nederland
(1950)–M. Schönfeld– Auteursrecht onbekend
[pagina 158]
| |
XIV. Benoeming naar bezitter of gebruiker.Wij hebben deze categorie tot het laatste uitgesteld, maar niet omdat hij onbelangrijk is; integendeel. Te oordelen naar het materiaal waarover ik beschik, is het aantal van deze namen overal groot, maar verreweg het grootst op Fries en oud-Fries gebied, waar wel meer dan de helft van alle namen aldus schijnt gevormd Ga naar voetnoot1). Intussen is een nader onderzoek, in hoeverre dit juist is en welke eventueel de oorzaken daarvan zijn (jongere tegenover oudere landverdeling b.v.?) gewenst. De mansnamen zijn verreweg in de meerderheid, maar de vrouwennamen ontbreken geenszins. De verhouding van de persoonsnaam tot de landbenaming is die van de genitief, maar de -s of -en Ga naar voetnoot2) is niet vereist. Zeer vaak wordt – als bij alle veldnamen – het tweede lid onderdrukt, zodat alleen de persoonsaanduiding, soms in de genitief Ga naar voetnoot3), overblijft. Wanneer het niet is de genitief, die daarop wijst, kan de benoeming rechtstreeks hebben plaats gehad. In oude stukken vindt men evengoed de omschrijving met land als de in de plaats komende benoeming; vgl. b.v. in twee direct op elkaar volgende stukken Ga naar voetnoot4): 6½ mergen lants te Beesde, daervan liggen 3½ mergen tuschen des graven lande ende Peters Bollen Stees soons lande, ende die ander 3 an Olifiers lant .... (a. 1326). Maar: 5 mergen lants, gelegen in den gerichte van Beesde tuschen heeren Gerbrants soon an d'een ende Jan Strevel an d'ander sijde (a. 1379). V. Blom Ga naar voetnoot5) heeft aangetoond, hoe op Urk dergelijke veldnamen ontstaan zijn. Daar is het Hooiland, dat éénmaal door de gerechtigden ge- | |
[pagina 159]
| |
hooid wordt en dan verder dienst doet als gemene weide. Dit Hooiland Ga naar voetnoot6) is verdeeld in een aantal “stammen”, en elk van die stammen heet naar de vroegere eigenaar. De namen zijn meest voornamen, soms ook bijnamen, en dateren uit betrekkelijk nieuwe tijd (vermoedelijk de 18e eeuw): b.v. Reinders Jansz, IJsbrand, Moeie, De Schout C. J. Romkes, Ave en Oude Klaas Ga naar voetnoot7). Overigens kiezen wij uit de overrijke stof slechts enkele typerende voorbeelden: Heer Ludolphs maet (Steenwijk, a. 1443 Ga naar voetnoot8), Otten maet (Echten, a. 1353) Ga naar voetnoot9); Meinkeakker (Terschelling), Het Stuk van Jan Lust (Zaanstreek); Aaltje Ottenkamp (Maurik) Ga naar voetnoot10), Hanne Heylen Hoec (Zeeland) Ga naar voetnoot11); Jan Tak ('s-Gravenmoer) Ga naar voetnoot12), Lodewijk (Leksmond) Ga naar voetnoot13); Griet Vissers (Andijk) Ga naar voetnoot14), Bregtes (Grootebroek); Griete (Elkersee) Ga naar voetnoot15). Deze soort van voorbeelden kunnen uit elk gewest uit elke tijd gekozen worden. Dergelijke namen werden in de regel vast; d.w.z. bij wisseling van eigenaar of gebruiker bleef gewoonlijk de oude benaming. Wij zien soms in de wijze van uitdrukking, hoe de naam op weg is stereotiep te worden: vgl. b.v. in Zeeland 3 quart lands, die Heynekijn smoelnaren waren (a. 1318) Ga naar voetnoot16); 3 quart lands, die Cloit ende Willem Monixs waren (a. 1318) Ga naar voetnoot17). Toch kon het gebeuren, dat vóór de naam van de oorspronkelijke bezitter die van de latere eigenaar werd gevoegd. Zo heet Egberts landt in Waterland in 1589 Claes Sem Eefmoers Egberts landtje, Trijn Potters Egberts landtje enz.; d.w.z. de delen die behoorden aan Claes, Trijn enz. Nog ingewikkelder is de volgende oud-Waterlandse naam: Aegt Lobberigs Agter Noom Leyndes Landt. Wordt het perceel nu eens met deze, dan met die persoonsnaam aangeduid, dan kan dit slaan op gemeenschappelijk bezit van twee erfgenamen: zo heet onder Rolde een | |
[pagina 160]
| |
stuk groenland Jan Teun, maar ook wel Bernie (d.i. Berendje), dus – naar 't vermoeden van Naarding – wellicht van man en vrouw of van vader en dochter. Een opvallend kenmerk is de gemoedelijkheid, de huiselijkheid van de benoeming die immers in de levende taal wortelt: men lette op voorbeelden als: Hentjemeuwaard Ga naar voetnoot18), Oom Japenven Ga naar voetnoot19), Klaas om akker Ga naar voetnoot20) (om = oom), Ootjesstuk (Zaanstreek), fri. Pakelân Ga naar voetnoot21) (pake = grootvader), Besjes Koeyenweid Ga naar voetnoot22), Buurmansput Ga naar voetnoot23), Doove Dirkje Ga naar voetnoot24), Ouwe Jan Ga naar voetnoot25), Grootje Ga naar voetnoot26), Den taaie Kees Ga naar voetnoot27), 't Jànmenke Ga naar voetnoot28) (-menke = mannetje), Besjes Ga naar voetnoot29); soms in wisseling met de officiële naam, b.v. Bestevaders – ofte het Roere Kempken (Hengelo, G., a. 1660) Ga naar voetnoot30). Vaak is het eerste lid een tot familienaam geworden beroepsnaam, al is niet altijd de onderscheiding van soortnaam en eigennaam mogelijk. Immers in menig geval zal een Molenaarsakker, een Mulderswei betrekking hebben op het bedrijf; men vergelijke ook bunschotens De Mulderin. Meestersland zal in de meeste gevallen land zijn, waarvan de opbrengst ten goede kwam aan de (school)meester. Aannemelijk is in elk geval de soortnaam in gevallen als: Des ondermeesters Camp (a. 1345: Monnikendam) = Schoolmeisterslant (a. 1474: Roosteren) Ga naar voetnoot31); Des pelegrims Sticken (a. 1385: Nede) Ga naar voetnoot32); of – om een paar voorbeelden van onze tijd te kiezen – Timmermansmaat (Borger) Ga naar voetnoot33), De Smid van Ruinen (Ruinerwold) Ga naar voetnoot34), Dokters Vijf (Nijewier) Ga naar voetnoot35), De Secretaris (Grootebroek), Deurwaardersweidje (Tiel) Ga naar voetnoot36); Dammen van de Keukenschrijver | |
[pagina 161]
| |
(Driel: Bommelerwaard) Ga naar voetnoot37): de keukenschrijver was de boekhouder in de keuken van een aanzienlijk persoon. Daarentegen is eerder een familienaam bewaard in De Zitter (land te Kedichem, Z.H.) Ga naar voetnoot38), daar mnl. sutter, sitter “schoenmaker” alleen in familienamen (De Sitter, De Zetter e.a.) voortleeft. Plaatselijke kennis zal het soms mogelijk maken, familienaam van beroepsnaam te onderscheiden. Wanneer wij b.v. op de Oost-Veluwe a. 1678 De Beeltsnydersweyde vinden, dan wijst Moerman terecht op de uit deze streek afkomstige familienaam Beeltsnyder. En hoe staat het met Olyslagersland (a. 1808, te Vriezenveen), Weversland (Terschelling), Kremerskempken (a. 1470, Doetinchem) Ga naar voetnoot39), De Tinnegieter (Nijkerk, 1843), om slechts enkele uit vele voorbeelden te noemen? Een bijzondere plaats onder deze soort bekleden die, welke op ambtelijke verhoudingen wijzen, als b.v. op Terschelling Drostland (a. 1720) en Drosttuin, 's Gravensage en 's Gravensland, Grafelijkheidshoek, Jonkersland en Heerschapstuinen Ga naar voetnoot40); bij Haamstede 's Graven Meetje Ga naar voetnoot41); te Bemmel Het Schroaweland en De Ambtsweiden; onder Elst Schrauwendaal; te Vriezenveen Gravenland en Rigtersland Ga naar voetnoot42); te Urk De Heerenkamp; bij Jaarsveld Drostegriend Ga naar voetnoot43); al is het mogelijk, bij enkele van deze een familienaam te veronderstellen. Met een bekend suffix zijn afgeleid De Rigterije (a. 1764 te Vriezenveen) en De Lanterie (weikampje onder Oene; eig. bezit van de lanter of landheer. Ook de korte aanduiding komt voor: Drossaert (tussen Sibbe en Margraten, L.) Ga naar voetnoot44). Als een kleine uitweiding wil ik hierbij aansluiten namen, welke betrekking hebben op rechtsgebruiken en rechtsuitoefening. Het owgm. woord dat in 't mnl. niet is aangewezen: *maelberch Ga naar voetnoot45), dat de – wat | |
[pagina 162]
| |
hoger gelegen – plaats aanduidde waar gericht werd, schijnt bij Goor (a. 1381/'83) voor te komen als Die Malberch Ga naar voetnoot46); en nog heet een hoog gedeelte van t' stadje Malbarg Ga naar voetnoot47); voorts komt Malbergen voor als naam van landen ten Z. van Wezepe (Diepenveen) Ga naar voetnoot48). Evenzo zal op oud rechtsgebied doelen: (land in) den Speldinck (a. 1466) onder Netterden Ga naar voetnoot49); ik herinner aan de bekende samenstelling in omgekeerde volgorde dingspil (-spel) Ga naar voetnoot50). Een samenstelling van mnl. hegen “met een heg afsluiten, afheinen, dan = de rechtplaats afpalen”, met het zo even genoemde mael was mnl. heimael Ga naar voetnoot51) (heemael, heimei) “rechtplaats, vierschaar, rechtsdistrict”, een in de eerste plaats oostelijk woord, nog bewaard in de naam van een polder in Noord-Brabant Het laag Hemaal (Alem) Ga naar voetnoot52); vermoedelijk ook in die van een streek ten N.O. van Lichtenvoorde De Hemmele Ga naar voetnoot53) en van een heuvel bij Markelo Hemmel Ga naar voetnoot54). De op zo verschillende manieren verklaarde en te verklaren veldnaam De Hemel, Het Hemeltje Ga naar voetnoot55) is in sommige gevallen met volksetymologische aansluiting aan hemel uit dit heimael ontstaan Ga naar voetnoot56). | |
[pagina 163]
| |
Bekend is uit de Oudfriese wetten het rechtsgebruik van spasteken Ga naar voetnoot57). Wie onmachtig was zijn dijk te onderhouden, stak op zijn vak een spade, ten teken dat hij afstand deed van zijn deel met alle bijbehoren. Zo kon spaadland synoniem worden met “land van weinig waarde”, en het is niet onmogelijk, dat dit woord voortleeft in de veldnaam za. Spa-ven Ga naar voetnoot58). Moeilijk is het echter te scheiden van spaland in de zin van land, onderworpen aan het recht van graven, d.i. zodensteken; Beekman, die een strenge – taalkundig moeilijk vol te houden – scheiding maakt tussen spaadland en spaland, meent, dat laatstgenoemde betekenis voorkomt in delflands Goet Spaelant naast Middelbaer en Quaet Spaelant Ga naar voetnoot59). Wat de plaats van terechtstelling betreft, talrijk zijn de namen met beul (Beulskamp e.dgl.). De galgen, die vaak bij een kruispunt of langs een grote weg stonden en eens tot de opvallende kenmerken van het landschap behoorden, leven voort in talrijke veldnamen als Galgeveld, Galgemaat, Galgenwaard. Of hierbij ook behoort noordbrabants Wipweide Ga naar voetnoot60), waarin mnl. wippe ‘wipgalg’ zou kunnen schuilen? Achter Wedde (Gr.) treffen wij aan een Giezelbaarg, waar de giezelpoale op stond. Men denke ook aan een in Holland of Zeeland ± 1183 genoemd Warachnes (= antwerpens Wargenesse), dat misschien “galge-nes” betekent Ga naar voetnoot61). Tegenover het persoonlijk bezit staat het gemeenschappelijk eigendom, dat vaak bestond voor weide en heide, ook als de akkers privaatbezit waren Ga naar voetnoot62). Op tal van plaatsen in den lande, waar het gemeenschappelijk bezit verdwenen is, herinneren allerlei veldnamen aan de vroegere toestand. Behalve gemeende (gemeinde) Ga naar voetnoot63) en het meer gewone gemeent(e) (gement), me(e)nt(e) Ga naar voetnoot64), meen(e) Ga naar voetnoot65), vindt men mient, vooral op Fries en | |
[pagina 164]
| |
Oud-Fries gebied, waarnaast met ofri. a Ga naar voetnoot66) ouder fries aen 't Mande Landt (Benef. 312: Schettens), gron. Westermande (Glimmen) Ga naar voetnoot67), drents Mandelanden (groenlanden bij Borger en onder Eelde) Ga naar voetnoot68). Naast Gement, Ment te Ommeren (Betuwe) komt de vorm munt voor: Munt (Gameren) en Munte, Startemunt (Rossum) Ga naar voetnoot69). Bij de meent behoort de meenscha(a)r, waarin schaar (vgl. eng. share) eigenlijk het aandeel is dat men in het gebruik van de meent heeft; dus stuk grond, nodig voor het aantal koeien dat de “scharende” erop mag laten lopen Ga naar voetnoot70). Vandaar veldnamen als Meenschaar (Mien-), Meenscheer (Mien-) Ga naar voetnoot71)); fri. Mienskar (Miensker), zaans Schaarven. Daar waar het beheer van het gemeenschappelijk bezit uitgroeide tot een bestuursorganisatie, die niet alleen tot in bijzonderheden het gebruik van de gemeenschappelijke gronden regelde, maar ook andere plaatselijke belangen behartigde, spreekt men van marken die – naar de thans heersende opvatting Ga naar voetnoot72) – in de 13e eeuw uit economische oorzaken zijn ontstaan en vooral in Oost-Nederland diep in het leven van de bevolking ingrepen Ga naar voetnoot73). Wij wijzen hier alleen op enkele veldnamen: zaans Marken, Marksven, Het Markentje; onder Gent (G.) Markegronden; vgl. ook de naam van het eiland Marken en die van het dorp Markelo (O.). Het recht op een aandeel in het onverdeelde veld heette vooral in 't | |
[pagina 165]
| |
Oosten van ons land ware Ga naar voetnoot74); men zie de studie van Snuif Ga naar voetnoot75) over de “gewaarde” erven in Twente. Dit woord, ofri. ware (were), is volgens V. Blom Ga naar voetnoot76) op Ameland als landmaat, maar in geheel Friesland ook als veldnaam bewaard in b.v. De Warren, De Warrensenden, De korte Warren. Een gemeenschappelijke weide waar het vee onder toezicht stond van gemeente-herden of herders, heette soms in 't mnl. hertganc Ga naar voetnoot77); vandaar als veldnaam bij Eindhoven (a. 1635) Hertganck Ga naar voetnoot78). Het schijnt Ga naar voetnoot79), dat ook mnl. coppel dezelfde betekenis had, vooral in de oostelijke provinciën; misschien moet men hier echter aan een maat denken: de oorspronkelijke betekenis zou in dit geval geweest zijn: zoveel land als een span ossen in één dag kan beploegen Ga naar voetnoot80). Oude voorbeelden van veldnamen ermee zijn: overijsels De Koppel (Almelo, a. 1476) Ga naar voetnoot81), De nije Coppel (Zalk, a. 1460) Ga naar voetnoot82); gelders Die Koppelmaet (Warnsveld, a. 1495) Ga naar voetnoot83), Die halve Coppele (Steenderen, a. 1379) Ga naar voetnoot84), De grote ende cleyne Koppel (Stokkum bij Berg) Ga naar voetnoot85), Die Coppel (Buren, a. 1429) Ga naar voetnoot86). Het valt nader te onderzoeken, welke andere termen verband houden met het vroegere gemeenschappelijk grondbezit, al moet men er voorzichtig mee zijn, daar volgens nieuwere onderzoekingen dit geenszins overal de grondslag geweest is, waaruit zich later het particulier eigendom heeft ontwikkeld. Wanneer bij gemeenschappelijk grondbezit telkens dezelfde stukken aan dezelfde boeren ten gebruike zouden worden gegeven, zou dat bij verschillende qualiteit van het land tot grove onbillijkheden leiden; vandaar | |
[pagina 166]
| |
dat men in verschillende streken het systeem van de wisselweiden toepaste – dat weer andere bezwaren had, daar het leidde tot uitmergeling van de bodem. In Groningen bestaat hiervoor het woord wandeln̥de akkers, wandeln̥d laand, in 't Gron. W. omschreven als mandailig laand dat omwizzelt, en in 't oudere Fries trof ik de volgende omschrijving aan: een pondemate, Igge meed, gaet te wandel myt An Reyns dochter (Benef. 289); daarnaast vindt men in de Antwerpse Kempen wisselbeemden, door Helsen Ga naar voetnoot87) gesteld tegenover de stilliggende daghmaeten. In Duitsland kent men beide namen: Wechselwiesen, zowel als Wandelwiesen (-äcker) Ga naar voetnoot88), vermoedelijk wel verschillend naar de streek. Als veldnaam noem ik Wisselekamp onder Bruchem, Wikselmêdden, laag hooiland bij 't Sneeker meer, De Wissels onder Roosendaal (1771) Ga naar voetnoot89). Wij noemden boven 's Graven Wildernisse. Bij gedeelten werd deze in de middeleeuwen ontgonnen door er boerenbedrijven te stichten. De boeren moesten aan de graven Ga naar voetnoot90) een bepaald bedrag aan tienden betalen, geheven uit de opbrengst van de landerijen; wij noemden reeds als veldnaam Tiendschuur. Land dat vrij van tienden was, kon heten zeeuws Tiendenvrij (Westdorp) Ga naar voetnoot91), geld. Het tiendvrij Hoekje (Maurik) Ga naar voetnoot92), tegenover b.v. De nieuwe Tiend (Zoelen). Landen, die met heerlijke rechten bezwaard waren, heetten Vroonlanden. In Zeeland in 't bijzonder waren het buitendijkse gronden die ter bedijking werden gegeven in ruil voor een gedeelte van de nieuw te bedijken gronden, waartegenover dan stond vrijstelling van alle dijklasten. En daar die “heren”landen het beste deel waren, werd het begrip vroonland gunstig gekleurd Ga naar voetnoot93). Vandaar b.v. zeeuws 't Vroontje (Noordgouwe) Ga naar voetnoot94), zuidholl. De Vrone (Sommelsdijk) Ga naar voetnoot95); ook za. Vroonmeed. Landen die vrij waren van lasten Ga naar voetnoot96), kon men noemen vrijlanden. Vandaar oostveluws 't Vrijelandt (a. 1742), bommelerwaards Vrij Kempke (Kerkwijk), za. Vrijland. Land dat verhuurd werd, kon genoemd worden za. Huurven, Huurlandsweer Ga naar voetnoot97). | |
[pagina 167]
| |
Tot deze groep behoort waarschijnlijk ook: Die lange Verzet (Benef.) (Berlikum: Friesland); vgl. mnl. versetgelt ‘recht te betalen van een grondstuk bij verandering van eigenaar’. Herhaaldelijk leest men in oudere zowel als nieuwere stukken van gronden, waarvan het bezit betwist werd en waarover soms langdurige processen werden gevoerd. Zo'n land heette een kijfveld; zo lezen wij in een 15e eeuws Noordbrabants stuk: ende dat zij dienachtervolgende tzelve kijfvelt .... hebben gedeylt ende gescheyden Ga naar voetnoot98). Vanhier de veldnamen gelders De Kijfkamp (Avezaat, a. 1465; Putten, a. 1501); Het Kijfweertjen (Dreumel, a. 1664); noordholl. Kijfland (Naarden, a. 1308) Ga naar voetnoot99), Kijfven (Zaanstreek) naast Kijversven (Waterland); daarnaast zaans Kibbelaar, gron. Kibbelkaamp Ga naar voetnoot100). Synoniem hiermee is zeeuws Kwestiekavel (Westdorp) Ga naar voetnoot101); oud-zeeuws Crackeelweie (Walcheren) Ga naar voetnoot102), onder Kortenhoef Krakeelakker, onder Roosendaal Krakeelblok en Kakelblok Ga naar voetnoot103), onder Hedel Kakelkamp. Ook de naam van een stuk hoogveen achter Vlachtwedde, dat lange tijd een bron van twist vormde tussen Munster en Groningen, 't Hebrecht, wordt in de regel aldus verklaard; vgl. het appellativum hebrecht ‘gelijkhebber, twistzoeker’ Ga naar voetnoot104). Misschien behoort tot dezelfde categorie ook walchers 't Quistken Ga naar voetnoot105). Boekenoogen verklaart aldus ook zaans Klammad, bij noordholl. klammen “twisten, kibbelen”; intussen zou het ook mogelijk zijn, aan 't adjectief klam te denken, dat in de oudere taal herhaaldelijk wordt gebruikt met betrekking tot taaie, vochtige klei of soortgelijke grond Ga naar voetnoot106). De kans hierop wordt groter, doordat ook elders dergelijke veldnamen gevonden worden (Klammaat, | |
[pagina 168]
| |
weiland bij Vasse) Ga naar voetnoot107) terwijl toch klammen “twisten” een specifiek Noordhollands woord is Ga naar voetnoot108). Vermoedelijk zal Het Boschje van Haat en Nijd (stuk land onder Alfen a.d. R.) Ga naar voetnoot109) wel synoniem zijn met Kijfland. Was daarentegen een “besprek”, afspraak gemaakt aan wie de delen van (vroeger) gemeenschappelijk bezit voor de eerstvolgende jaren zouden worden toegewezen, dan kon dat woord besprek de naam worden van het land. Wij troffen die alleen op Wieringen; b.v. Aagt Klaas besprek, Aaltje Peters besprek. Bijzondere aandacht verdienen de kerkelanden. Uit het grote grondbezit van kerken, kloosters en vicariaten vallen tal van oude veldnamen van vóór de Hervorming te verklaren; andere, jongere namen weerspiegelen het grondbezit van de Hervormde kerk; en zo liggen lagen van verschillende ouderdom naast elkaar. Talrijk waren en zijn: (De) Kerkeland(en), Heilige Land Ga naar voetnoot110), Heiligegeest-land Ga naar voetnoot111), Kapittelland, Kloosterland, Het Klooster, Monnikenweide (in Friese vorm terschell. Muntje hen; wierings Muntjeland), Proosdijgoed Ga naar voetnoot112), Papeven, Patersweid, Priesterhorn, Abtsland, Nonnenmaat, Begijnenland, Domineesland, Pastorieland, die men vaak grillig naast elkaar vindt (b.v. op Wieringen Benisteweidtje naast Roomsche Akker). Overal vindt men ook hier de korte naast de langere vorm; dus b.v. noordholl. Begijn (Oude Niedorp) Ga naar voetnoot113), zuidholl. De Munniken (Kedichem) Ga naar voetnoot114), gelders De Priester (Zoelen), noordbrab. D'n Domenie (Den Dungen) Ga naar voetnoot115). Zo wordt in 't oudere Friesland vermeld: een stuck slim landt, welck genoempt wordt Personne Ga naar voetnoot116); nog | |
[pagina 169]
| |
tegenwoordig wordt in Friesland soms het woord persoon (vgl. eng. parson) gebruikt om de pastoor aan te duiden. Vele veldnamen zijn samengesteld met (O.L.) Vrouwe, Maria of Sint Ga naar voetnoot117). De geestelijkheid stichtte talrijke kerken, kapellen en kloosters, die genoemd werden naar Maria of naar de meest vereerde Heiligen, en de landerijen die aan zulke congregaties toebehoorden, kregen dan vaak dezelfde naam. In de meeste gevallen zal dus Vrouwenland wel doelen op O.L. Vrouwe, al kàn het ook betrekking hebben op een adellijke vrouwe of op een eigenares die Vrouw(ke) heette; en datzelfde geldt van Marienland. Tot de veldnamen met Sint behoren als de belangrijkste groep die met Sint Maarten, welke uitstralen van het Sticht; verder die met Sint Jan, welke vooral sedert de stichting der ridderorde verbreiding vonden; die met Sint Nicolaas, toen diens populariteit zich van de zeevarende gewesten uit verspreidde. Ook vindt men zonder meer Sint; b.v. oud-waterlands Sintslant naast Santlandt Ga naar voetnoot118) of Jan Papenlandtje. Een dotatie aan kerk of klooster, vooral bestaande in vaste goederen, dan ook de pastorie zelf, heette mnl. wedeme; vandaar talrijke namen De Weem Ga naar voetnoot119), terwijl de volle vorm Wedom gebruikt wordt voor een plaats bij de kerk te Broeksittard Ga naar voetnoot120). Het kwam veel voor, dat de opbrengst van kerkeland of een deel ervan besteed werd voor een bepaald doel en dan kon licht een omschrijving als: die camp achter die Costers huyssteedt ... Dese landen bruyckt die Coster gemeenlyk zulffs Ga naar voetnoot121), worden tot Kosterland; evenzo Kappelarij, Vicarij Ga naar voetnoot122). Zo was We(e)zenland een stuk grond, waarvan de opbrengst aan de wezen te goed kwam Ga naar voetnoot123), terwijl de Armenkamp diaconieland was Ga naar voetnoot124). Zaans Provenstuk | |
[pagina 170]
| |
behoort bij prove of prebende, de jaarlijkse toelage die uit de opbrengst van het land werd betaald. Tot in bijzonderheden werd soms aangegeven, voor welke doeleinden een deel van de opbrengst van het land dienen moest; b.v. 18 boenre drieschen, daer een altaer te Guttekoeven jaerlix op geldende heeft 94½ alde groot, ende dieselve drieschen sijn verloren bleven voor den thins; een thiende, geheiten die grote thiend, daervan moet men halden dat schip van der kercken, die grote klock ende die ornamenten in der kercken, ende een molder ruebsaats ende een vat weyts tot den lampen ende tot den ostien in der kercken (Roermond, a. 1474) Ga naar voetnoot125). Bij namen als Klokkenkamp Ga naar voetnoot126) is het dus denkbaar, dat (een deel van) de opbrengst werd gebruikt voor aanschaffing of onderhoud van een kerkklok. En daarnaast komt voor fri. Klokstouwelân (o.a. te Brantgum), eigenlijk = land, van de opbrengst waarvan de klokketouwen onderhouden of vernieuwd werden; dan wel = Kosterland, omdat de koster meestal met dergelijke karweitjes was belast Ga naar voetnoot127); men vergelijke eng. Bellropes Ga naar voetnoot128). Echter zou men in sommige gevallen Klokkenkamp ook kunnen verklaren als het stuk land, waar een klok op enige afstand van de kerk op een klokkestoel is opgesteld, zoals men dat o.a. in Friesland nog kent; of een enkele keer ook aan een naburige klokkengieterij Ga naar voetnoot129); misschien soms ook aan de vorm van het land? Ga naar voetnoot130). En wat de verlichting betreft, Mawer noemt eng. Lamplands, waarvan de opbrengst bestemd was om | |
[pagina 171]
| |
het licht in de kerk te bekostigen Ga naar voetnoot131). Misschien staat daarmee op één lijn Lampenland onder Beuzekom Ga naar voetnoot132); verder Lampmorgen, stuk land onder Driel (a. 1402) Ga naar voetnoot133), terwijl oud-waterlands Lantaerelandt betrekking kan hebben op een lantaren voor of bij de ingang van de kerk. Ook van de orgels gold hetzelfde: Orgelkamp is de naam van een stuk land te Wormingen (en dito te Oene, a. 1717), waarvan staat aangegeven, dat het belast was met 32 stuiver orgelgelt Ga naar voetnoot134). Zoals in de grafelijkheidsrekeningen meermalen bedragen zijn uitgetrokken voor “papenclederen” Ga naar voetnoot135); zoals in de regententijd men de kussengelden kende, geheven in verschillende waterschappen om dijkgraaf en heemraden van kussens te voorzien, ten gebruike in de karos als de heren schouwreden Ga naar voetnoot136); zo schijnen bepaalde inkomsten van landerijen soms te zijn aangewezen om voor de geestelijken kledingstukken te kopen. Moerman Ga naar voetnoot137) heeft op desbetreffende namen van landerijen gewezen; zo vermeldt het verpondingsregister te Loenen (Veluwe) een perceel dat Weerkleet heet, terwijl a. 1649 onder Apeldoorn wordt gesproken van hooiland, “zijnde 't weerkleet van den prädikant”, dus | |
[pagina 172]
| |
wel een reismantel of iets dergelijks om bij slecht weer te dragen. Meer aan twijfel onderhevig is, of het zeer verbreide Mantel Ga naar voetnoot138) ook een soortgelijke oorsprong kan hebben; men kan hier immers ook aan de vorm denken Ga naar voetnoot139); vgl. Beddelaken e.dgl. Ga naar voetnoot140). Een typisch Doopsgezind woord was vermanen; speciaal in Noord-Holland en Friesland was een vermaner een predikant bij deze secte, en werd vermaning gebruikt voor hun kerkgebouw. Vandaar, dat een stuk land, waarop of waarbij zulk een “vermaning” stond, genoemd kon worden: gron. Vermaningsheerd (bouwland te Meeden, gelegen dicht bij de Mennistenkerk) Ga naar voetnoot141), terschell. Vermaningsvin, za. Vermaningsven, terwijl onder Drachten It Formanje boskje vermeld wordt. Op de Oost-Veluwe wordt a. 1660 vermeld Het Preeckberghjen Ga naar voetnoot142) waar wellicht eens hagepreken werden gehouden. Op Terschelling heet een stuk land Paapse mis: werden hier eens godsdienstoefeningen van Katholieken gehouden? En behoort tot dit soort namen ook Zaans Het Gebed? Moerman Ga naar voetnoot143) heeft gelijk, indien hij erop aandringt, dat de namen van kerkelanden aan een systematisch onderzoek mogen worden onderworpen; daarbij zullen de inventarissen van de kerk- en pastoriegoederen goede diensten bewijzen. Naar mededeling van Dr. P.W.J. v.d. Berg, emeritus-predikant, wonend te Amsterdam, bevinden afschriften van die der Ned. Herv. Kerk zich onder het beheer der secretarissen van de | |
[pagina 173]
| |
Provinciale Colleges van toezicht op het Beheer der kerkelijke goederen en in de archieven der Provinciale kerkbesturen; daarheen zal zich dus een dergelijk onderzoek niet in de laatste plaats hebben te richten. Als een belangrijke oudere bron mogen gelden de “Beneficiaalboeken van Friesland; opgemaakt ter voldoening aan het bevel, gegeven door de Vrouwe Gouvernante, Maria van Hongaryen, te Brussel, den 25 Augustus 1542; uitgevaardigd ... door het Hof van Friesland, te Leeuwarden, den 3 November 1542; vernieuwd door de landvoogdesse te Brussel, den 28 Mei 1543, en door het Hof herhaald en aangedrongen, te Leeuwarden, den 1 November 1543.”
Aan het eind van onze indeling gekomen, geven wij een korte samenvatting. De veldnamen zijn ontstaan uit de directe behoeften van het dagelijks leven; zij zijn niet het werk van ambtenaren, maar echte volkstaal. Met hun landelijke afkomst hangt samen, dat zij over 't algemeen zo goed Nederlands zijn; vreemde invloeden zijn zeldzaam; het is een stukje Nederlands volkseigen, dat men hier op heterdaad betrappen kan. Opvallend is de buitengemene rijkdom van namen; voor een deel is dit te verklaren uit gewestelijke verschillen; ook liggen chronologisch verschillende lagen over elkaar; maar dit verklaart niet alles. Alleen wie veel in de vrije natuur vertoeft en er intiem mee vertrouwd is, wie een scherp oog heeft ook voor elk gering verschil in bodem en grondsoort, vindt een eigen term voor elke variatie. Realisme en aanschouwelijkheid gaan hand in hand, en vaak treft de humor, die wel eens overgaat in galgenhumor. De taalkundige ziet tal van verouderde of overigens verdwenen woorden gekristalliseerd in de veldnamen, en groot is het belang ervan voor de woordgeografie, soms ook voor de klankleer. Wij kunnen er verder uit leren kennen de vroegere gesteldheid van het land, de voortschrijdende ontginningen, de geschiedenis van de opeenvolgende nederzettingen, de aard en soort van bevolking. Woorden wisselen, maar de veldnamen zijn gebonden aan de bodem als de grenssteen, zoals Teuchert Ga naar voetnoot144) terecht opmerkt: “deren Aussage hat den Wert geschichtlicher Nachrichten”; zij leverden voor hèm het materiaal om de kolonisatie van de Nederlanders in Brandenburg en elders op te sporen. De studie van de veldnamen is onontbeerlijk voor ieder die onze plaatsnamen bestudeert; elke veldnaam kàn tot naam van een woonplaats worden. Terwijl de oudste laag van onze toponiemen grotendeels berust op thans verdwènen veldnamen Ga naar voetnoot145), berusten de meeste jongere (zeker wel | |
[pagina 174]
| |
80%) op zulke, welke later ontstaan zijn. In de loop van ons betoog kwamen wij talrijke tegen; b.v. Balk, Beets, De Bilt, Boertange, Bolnes, Breukelen, Durgerdam, Hembrug, Klingendaal, Koekange, Kostverloren, De Krim, Norg, Raamsdonk, Renesse, Sittard, Vinkeveen, Wilnis, Wisch, IJhorst, Zegveld; het aantal is zo groot, dat wij ons ontslagen achten van het geven van meer voorbeelden. Ook vele oude Ga naar voetnoot146) straatnamen vinden hier hun verklaring; b.v. in Amsterdam Hekelveld Ga naar voetnoot147), Ramskooi en Rusland Ga naar voetnoot148); in Den Haag Frankenslag en Wassenaarse Slag Ga naar voetnoot149), in Hilversum Neuweg (evenals De Neude te Utrecht, uit Hnôdi) Ga naar voetnoot150) en De Groest Ga naar voetnoot151), te Apeldoorn de Paschlaan Ga naar voetnoot152), bij Zwaag (N.H.) 't Unjerpad Ga naar voetnoot153). Niet minder belangrijk zijn de veldnamen voor het verklaren van de familienamen, waarvan een zeer groot percentage – naar ik meen, meer dan men gewoonlijk aanneemt – daaruit is voortgekomen. Naast voor een ieder doorzichtige als Beekman, Ten Brink, Van Boven, Van den Broek, De Geer, Van Ham, Ter Kuile, Van Nes, Obdam, Te Winkel staan andere die enig nadenken vereisen als Akerboom, Barghoorn en Coehoorn, Bolland, Van den Hoonakker, Van der Hucht, Hulskamp, Van Panhuys. Polman Ga naar voetnoot154), Reuvekamp, Roebroek, Roegholt, Savelcoul Ga naar voetnoot155), Vondel, Voorhaar, en voor de leek onbegrijpelijke, vaak door hem verkeerd begrepene, als Op den Brouw Ga naar voetnoot156), Ganze- | |
[pagina 175]
| |
vles, Meezenbroek, Naters, Passer, Puyenbroek Ga naar voetnoot157), Schilperoort Ga naar voetnoot158), Slagman, De Sopper, Spekman, Stroo, De Steenwinkel en Vettewinkel, Telgenkamp, Van der Veken, Vervaat, Ter Weeme. Het samenvallen van de oorsprong van de familie met de streek waar de veldnaam voorkomt, geeft in menig geval afdoende zekerheid. Coöperatie van taalkundige, historicus, bodemkundige en geograaf is nodig om de vele, in bovenstaande studie aangeboorde problemen tot een goed einde te brengen. Er zal veel détailwerk verzet moeten worden, vóór men kan komen tot een cultuur-historische synthese, maar – om met Hellinga Ga naar voetnoot159) te spreken – “wanneer de nieuwe Namenkunde .... geen lust meer heeft om met offer van tijd en tranen het werk te doen, dat “eigenlijk” reeds verricht had moeten zijn, zal zij zich zelf de pas afsnijden naar de niet gemakkelijk toegankelijke juiste wegen en op aanlokkelijke wandelpaden moeiteloos verdwalen”. Hopen wij, dat onder de auspiciën van de Akademie de onlangs opgerichte Commissie voor Naamkunde in nauwe samenwerking met andere lichamen de opgenomen taak tot een goed einde mag brengen. |
|