Veldnamen in Nederland
(1950)–M. Schönfeld– Auteursrecht onbekend
[pagina 88]
| |
V. Benomeing naar de dieren die er huisdenGa naar voetnoot1)Een aantal namen waarvan het eerste lid een diernaam bevat, behoren eigenlijk niet tot deze rubriek. Het zijn spottend bedoelde, misschien vaak door de buren gegeven aanduidingen van slecht land: alleen goed voor muggen, mieren, muizen, kikkers e.dgl. of voor vogels. Het diepst spreekt de minachting door toevoeging van luizen of vlooien; het bleef een jonger geslacht voorbehouden om luizig tot een gunstige epitheton te stempelen. Zeer verbreid is Muggenhoek, Muggenbroek; een synoniem is Meezenbroek (a. 1756 Mosyenbroek) Ga naar voetnoot2). Naast De Mierenkamp Ga naar voetnoot3) staat overijsels Empenbelt (Zenderen) Ga naar voetnoot4), bij Kil. emte, twents miegemp “mier” Ga naar voetnoot5); kortweg gron. Mieghummel, laag perceel achter een heuvelrug bij Wolfsbarge (Gr.) Ga naar voetnoot6), d. i. het Groningse woord voor mier. Muizenbroek komt voor naast zaans Muizenven, Muizekooi e.a.Ga naar voetnoot7). Een aardig staaltje van dialectgeografische verschillen geeft kikvors: De Kikvorschenakker te Bemmel Ga naar voetnoot8), maar zuidhollands en drents Kikkerskamp Ga naar voetnoot9), terschellings Kikkersland; op laatsgenoemd eiland echter ook, in 1784, op een niet nader te bepalen plek, Vroskenpoele; en, bij Hoorn, Puytland (reeds in 1784). Wanneer men de Taalatlas Ga naar voetnoot10) opslaat, vindt men voor Terschelling kikker (en verwante vormen); vrosk is Fries (froask); vandaar ook de Friese veldnamen Froaskefinne, De Froask. Bevreemdend echter is op | |
[pagina 89]
| |
Terschelling het zuidelijke puit Ga naar voetnoot11), dat misschien door een Zuidnederlander erheen is gemigreerd. Het woord pad verschijnt in drie vormen in veldnamen: ouddrents Die Paddeacker Ga naar voetnoot12), zaans Pod(de)kamp, limb. De Peddepool Ga naar voetnoot13). Datzelfde geldt van adder: zuidholl. Adderhoek Ga naar voetnoot14), drents Edderstukken Ga naar voetnoot15), fri. 't Njirre lân Ga naar voetnoot16). Vermoedelijk zal men de diernaam ook mogen zoeken in vele van de Mollenveldjes, Mollemaat e.dgl., al is ook een persoonsnaam denkbaar. Talrijk zijn de Luisvelden (Luizevelden) Ga naar voetnoot17), waarnaast een enkele keer Luizen- en Vlooienbelt Ga naar voetnoot18); soms ook vindt men het adjectief luizig Ga naar voetnoot19). Iets geheel anders is het natuurlijk, wanner het diertjes betreft, van nut voor de mens: zo allereerst de bij, waarvan vooral het synoniem mnl. imme, yme in veldnamen voortleeft in 't Oosten van ons land: gron. Iemestroete Ga naar voetnoot20), drents 't Iemboschsien Ga naar voetnoot21), overijsels Aan de Iemhèège Ga naar voetnoot22), oudgelders De grote en de cleyne Immenhorst Ga naar voetnoot23), waarnaast, in dezelfde buurt, Dat Beyenweytgen Ga naar voetnoot24). De genoemde Iemhèège zal wel een vierkant geweest zijn, omgeven door walletjes, met eikenhakhout begroeid: bijenschans geheten Ga naar voetnoot25). Het is, in verband met de economische betekenis van dergelijke bijenschansen in vroeger tijd, niet onmogelijk dat een aantal | |
[pagina 90]
| |
veldnamen Schans hierop berusten; een synoniem is oostveluws Bystee Ga naar voetnoot26). Voor de geneeskunde waren in vroeger tijd, toen aderlaten aan de orde van de dag was, bloedzuigers van overwegend belang; aan deze diertjes herinneren veldnamen als drents Igelpoel, Jeegelpoel Ga naar voetnoot27), overijsels Eggelmors Ga naar voetnoot28), gelders Nagelpoel Ga naar voetnoot29) (met aanwas van het lidwoord). Wij komen thans tot de vogels. Zoals wij reeds opmerkten, pejoratieve betekenis heeft het woord Vogelweide, Vogelland, eigenlijk een land waar (water)vogels nestelen, dus dat wel geschikt kan zijn voor jacht op vogels, maar dat ongeschikt is voor akkerbouw; synoniem van onland, wildert Ga naar voetnoot30). In de Zaanstreek en op Wieringen komen voor Vogeldel, Vogelven e.a.; op de Oostelijke Veluwe (a. 1543) Vogel(h)egge; ontleende ook de beroemde middeleeuwse dichter Walther von der Vogelweide zijn naam aan een dergelijk land, zoals Kroes Ga naar voetnoot31) meent? Niet veel anders zullen betekend hebben namen als Kraaienakker Ga naar voetnoot32), Musschenveld, wierings Spreeuweweid, oostveluws Aksterloo, bunchotens Meeuwenkamp Ga naar voetnoot33). Meer moeilijkheden leveren namen als Uilenbroek, Oelenbroek, Oelsbroek; immers het is niet buitengesloten dat een woord oele “laag weiland” Ga naar voetnoot34) | |
[pagina 91]
| |
als eerste lid van tautologische samenstellingen voorkwam, terwijl voor Limburgse plaats- en veldnamen Ga naar voetnoot35) een aan lat. aul(l)a, olla ontleend uul, oel, oeles, uules “aarden pot” mogelijk is Ga naar voetnoot36). Evenmin is Leeuwerik(en)veld Ga naar voetnoot37) vrij van dubbelzinnigheid; het is denkbaar, dat soms de veldnaam werd gegeven naar een herberg van die naam Ga naar voetnoot38). Ook bij namen met Duiven- is benoeming naar een huismerk mogelijk; voorts benoeming naar een (vrouwen)naam, maar in de meeste veldnamen zal men wel aan de diernaam zonder meer moeten denken. De wilde duif is schadelijk voor de boer, en het houden daarvan was vanouds aan bepaalde regels gebonden; geen wonder dat een stuk land waar zo'n “duifhuis” was opgericht, hieraan zijn naam ontleende; b.v. Dat Duyfhuysbeemdken (Kuik, a. 1427) Ga naar voetnoot39); ook 't Duyfhuys (Roosendaal) Ga naar voetnoot40); zeeuws Duvekete Weie naast kortweg Duvekete, en ook Duivemeet Ga naar voetnoot41); verder b.v. Den Duvencamp (Lienden, a. 1527); Het voorste en Het agterste Doevenblik (Winterswijk, a. 1779) Ga naar voetnoot42). Uiteraard nemen de watervogels een belangrijke plaats onder de veldnamen in ons land in. Allereerst in het oude Noord-Holland – maar in mindere mate geldt het ook van Friesland en Zuid-Holland – was de bodem overdekt met meren en moerassen, terwijl de bevolking maar dun gezaaid was. Het was er een paradijs voor de watervogels, ook voor de grote die er deels het hele jaar, deels alleen in de wintertijd huisden: zwanen Ga naar voetnoot43), ganzen, eenden. Het houden van zwanen (deels wilde, deels tamme) was van grote betekenis om het dons; ook at men ze. Strenge bepalingen werden gemaakt tegen het wegnemen van de eieren. Van welk een omvang de | |
[pagina 92]
| |
swanerieën waren, kan o.a.blijken uit de rekeningen van de rentmeester van Kennemerland en van Westvriesland, Heynric den Rode. A. 1343 wordt hier gesproken van uitgaven bi den zwanegraven van den zwanen in Vrieslant te vuuken Ga naar voetnoot44), te vanghen ende te leveren, en van ontvangsten van vercoften zwanen in Vrieslant .... summa van vercoften zwanen in Vriesland, van 3653 zwanen ...Ga naar voetnoot45). Reeds vroeger (a. 1139) is er sprake van een Svanesdrisch Ga naar voetnoot46), terwijl a. 1557 wordt gesproken van een zwaendrifte van Goylandt of zwanerie, die verpacht wordt Ga naar voetnoot47). Talrijk zijn dan ook de veldnamen met zwaan, waarmee b.v. in Gelderland vroeger voorkwamen Swanenbeent, -broek, -kamp, -land, -pol, -weerd Ga naar voetnoot48), terwijl nu o.a. zeer verbreid is Zwanepol Ga naar voetnoot49). Ganzen trof men niet alleen aan in de lage landen, maar tamme ganzen werden vanouds veel gehouden, vooral in het Oosten van het land; zij weidden dan veelal op de markgronden. Zo hadden, om een enkel voorbeeld te noemen, in 1781 de buurschappen De Rute en Rutenveen 370 ganzen, die weidden in het Rozengaarder gemene veld Ga naar voetnoot50). Terwijl dus het voorkomen van namen als Ganzendel Ga naar voetnoot51), Ganzenschot Ga naar voetnoot52), Ganzebree Ga naar voetnoot53) geen bevreemding wekt, is het meer de vraag in hoeverre bij dit woord dialectische vormen bewaard zijn Ga naar voetnoot54). Zonder enige twijfel | |
[pagina 93]
| |
is dit het geval bij het Limburgs Goasheuvel (onder Stramprooi) Ga naar voetnoot55). Daarentegen zou de Ingvaeoonse vorm gees (gese) bevreemden in Drente en Overijsel, zodat in drents Geezenkamp (onder Zuidwolde) Ga naar voetnoot56) en in vriezenveens Geesenland (1756) het woord gans bezwaarlijk te zoeken is Ga naar voetnoot57). Een derde vorm goes, die vooral in Westvlaamse namen voorkomt, is ook bewaard in b.v. De Goeshoek te Poortvliet (Z.) Ga naar voetnoot58). Bij de eend (Eendekamp enz.) vindt men in 't Oosten van ons land de vorm ente: D'Entepoole (= de eendepoel) onder Steenwijk, Entengooren onder Rolde Ga naar voetnoot59). V. Haeringen (Suppl.) merkt op, dat oostelijk ente bij dit “hokvast” woord bezwaarlijk als Hoogduits verklaard kan worden, en een bevestiging van die opvatting levert bunschotens Entewei. In 't Oosten van ons land was krik de benaming van een bepaald soort wilde eend Ga naar voetnoot60); vandaar vermoedelijk in Vriezenveen (a. 1773) Krikkeland. Groot, veel groter dan tegenwoordig, was het belang van de eendekooien Ga naar voetnoot61), en overtalrijk zijn dan ook de veldnamen Kooiland, Kooi(en) enz.; ook in samenstellingen als ouder westfries Sijms Koijen, Hoy Coijen, Pape Coijen Ga naar voetnoot62); – al kunnen in bepaalde streken in sommige gevallen schaapskooien bedoeld zijn. Een synoniem is overijsels gloepe Ga naar voetnoot63), bewaard in de Vriezenveense, en ook wel in de Terschellingse veldnaam Gloepe; waarschijnlijk ook in drents Gloepen (Anlo), Kleine en Grote Gloepe (bouwland in Roswinkel) Ga naar voetnoot64). Naar de kelen of vangpijpen van zo'n eendekooi heet een perceel onder Aalst (Bommelerwaard) Keel Ga naar voetnoot65). Swaen Ga naar voetnoot66) vermeldt als 18e eeuwse namen bij Schellinkhout Kieftslant, Grottelandt (grotte = grutto) en Starnlant. Terwijl mij van beide laatste veldnamen geen verdere voorbeelden onder de ogen zijn gekomen, zijn | |
[pagina 94]
| |
uiteraard zeer talrijk die met kievit, kieft, meest samenstellingen Ga naar voetnoot67), maar ook als simplicia Ga naar voetnoot68). Het Friese woord ervoor vindt men in fries De Ljiepeherne, noorddrents De Liepakkers (bij Zuidlaren) Ga naar voetnoot69). Andere veldnamen, naar watervogels genoemd, zijn Tureluur Ga naar voetnoot70), Wulp(e) Ga naar voetnoot71) – wie kent niet het Wulpenzand, vermaard uit de Kudrun –, Reigerswei Ga naar voetnoot72). Verschillende vormen en namen heeft de ooievaar: behalve Ooievaar en Ooievaarsnest komen voor oud-waterlands Ouwevaers-ven, oostelijk Eileuverskamp, waarnaast Het Storckschot Ga naar voetnoot73), Storckscampjen, De Storkshorst Ga naar voetnoot74). Vgl. ook nog drents Albernust Ga naar voetnoot75) onder Dwingelo, uit (a)aiber, dat ook bewaard is in de Groningse plaatsnamen Eibertburen. De naam van de roerdomp is bewaard in gelders Roordamp, Roosdomp (Ochten), noordbrab. Roosdompen Ga naar voetnoot76), lage hooigrasweilanden in de Nulandse polder. De kraanvogel leeft vooral in 't Oosten van ons land voort in veldnamen Kraanland, Krane(n)land Ga naar voetnoot77) enz., die verspreid zijn van Groningen tot Limburg en de trek van deze vogel in herinnering brengen. October was de maand van de kranenvlucht: “Laatst, als ik, op mijn eenzaam pad,
Door Wijnmaands bleeke loovers trad, Zoo kwam van ver een vreemd gerucht; Zoo kwam een lange Kranenvlugt” “Laatst, als ik, op mijn eenzaam pad,
Door Wijnmaands bleeke loovers trad, Zoo kwam van ver een vreemd gerucht; Zoo kwam een lange Kranenvlugt” “Laatst, als ik, op mijn eenzaam pad,
Door Wijnmaands bleeke loovers trad, Zoo kwam van ver een vreemd gerucht; Zoo kwam een lange Kranenvlugt” “Laatst, als ik, op mijn eenzaam pad,
Door Wijnmaands bleeke loovers trad, Zoo kwam van ver een vreemd gerucht; Zoo kwam een lange Kranenvlugt” | |
[pagina 95]
| |
Aldus A. C. W. Staring Ga naar voetnoot78), en W. C. A. Staring deelde mee: Op de Wildenborch is een dennebos, het Kranengoor geheten, waar vroeger de kranen veelal overnachtten Ga naar voetnoot79). En nog later sprak men op mooie Octoberdagen in de Achterhoek en in Twente van een “kranenzommer”Ga naar voetnoot80). In het ongecultiveerde land, de wildert – eigendom van de heer Ga naar voetnoot81) (dominium > domein) – waren grote delen voor de jacht gereserveerd: het foreest Ga naar voetnoot82) (< fra. forêt), dat hoofdzakelijk bestond uit woud, maar ook vlak veld, water enz. kon bevatten. Het jachtterrein heette ook warande, een aan het Frans ontleende benaming die vooral in Zuid-Nederland bewaard is Ga naar voetnoot83), maar ook in ons land nog geldt voor verschillende terreinen Ga naar voetnoot84); vroeger ook als soortnaam, speciaal in de samenstelling konijnenwarande Ga naar voetnoot85). Trouwens, Konijnenkampen, Hazenakkers e.dgl.Ga naar voetnoot86) vindt men passim. Aan de rand van het Gooi, de kant van Westbroek op, was de Wiltvanck (a. 1449) Ga naar voetnoot87), niet te verwarren met het onder III besproken Wildervank. Soms is het moeilijk uit te maken, of men met het substantief of het adjectief wild te doen heeft; zo b.v. in het oud-oost-veluwse Wilthegge. | |
[pagina 96]
| |
Namen met vis zijn gegeven naar het visrijke water waaraan de velden liggen, of het is land, waarvan de eigenaar het recht had te vissen in het aanliggende water; of ook het betreft visvijvers in de buurt, welke laatste betekenis voor viske(r)nij in 't Gronings is overgeleverd Ga naar voetnoot88). Enkele voorbeelden zijn: Visscherij Ga naar voetnoot89) en Viskenij Ga naar voetnoot90), De Vischkamp Ga naar voetnoot91), De Vischweert Ga naar voetnoot92), Vischma Ga naar voetnoot93), waarnaast namen met visser gevormd; b.v. It Fiskerslân Ga naar voetnoot94), Vissersweert Ga naar voetnoot95), Visschershoek Ga naar voetnoot96). Meermalen ook treft men namen, die op de wijze van visvangst betrekking hebben. Men legde takkebossen naast een stuk land in het water op een plaats waar de vis graag komt. De vis “legert”, nestelt daarin en wordt dan gemakkelijk gevangen Ga naar voetnoot97). Zo'n takkebos heet dan ook “leger”, vandaar Zaanse veldnamen als Takkebosakker Ga naar voetnoot98); Leger-akker, Het Leger. Een korfleger is een “leger”, waarin aalkorven worden gelegd om aal te vangen; vandaar onder Limmen (a. 1531) Die Corflegher; zaans Korfkamp; gelders (Den) Vischkorf Ga naar voetnoot99). In Overijsel, bij Grafhorst, heet de gemeenteweide De Halingen: Moerman Ga naar voetnoot100) verklaart op goede gronden dit als de plaats waar men visnetten ophaalt. Het is dan een synoniem van Teuge, dat als veldnaam o.a. bij Deventer voorkomt Ga naar voetnoot101); het ziet op het vissen met een sleepnet. Een andere wijze van vissen was met (mnl.) were “visweer, neerhangend net of gevlochten werk” Ga naar voetnoot102); misschien ziet op iets dergelijks | |
[pagina 97]
| |
drents Papehorrens Ga naar voetnoot103) (groenland aan de Hunze onder Gasselterboerveen), door Naarding Ga naar voetnoot104) in verband gebracht met visteelt door de (Aduarder?) monniken. Stalen waren houten staken of palen, door de vissers in het water geplaatst om hun vistuig eraan te bevestigen. De naam kon overgaan op het water zelf en dan ook op het aanliggend land: zo deelt Moerman Ga naar voetnoot105) mee, dat op het Kamper Eiland bij verschillende erven een stuk land ligt, dat staal heette, terwijl nog een polder onder 's-Gravenzande Staalduinen heet Ga naar voetnoot106). |
|