Verzen(1980)–Herman Gorter– Auteursrechtelijk beschermd Inhoudsopgave [Toen de tijden bladstil waren, lang geleen] [Ik zat toen heel stil te werken] [O als de zon schijnt] [Wij zilvren wezens, nevellichten, gewassen] [Gij zijt een stille witte blinkesneeuw] [Gij zijt een schemerwitte leliemeid] [Gij zijt het opene, het witte, 't willende] [O koele zwarte ademen van den nacht] [De zon. De wereld is goud en geel] [De stille weg] [In de zwarte nacht is een mensch aangetreden] [De boomen waren stil] [De heide is maar stil] [Het is weebleekerig grijs] [Een kind dat altijd verlangt] [Beweging is vóór me ongewis] [Ik ben alleen in het lamplicht] [Toen zag ik je - ] [Ik zat eens heel alleen te spelen] [Gij staat zoo heel, heel stil] [Schaduwen wand'len in haar oogezalen] [Mijn liefste was dood] [Ik proefde de lauwe luchten] [Voel je den nacht] [De lente komt van ver, ik hoor hem komen] [Het strand was stil en bleek] [Hè ik wou jij was de lucht] [Dit zijn de bleeke, bleeklichte weken] [Ik was toen een arme jongen] [Haar oogen tintelkelken] [Stil zit ze, kijkt voor zich] ['t Is zwart en donker] [Het was in den zwarten nacht] [Het regende in de stad] [Zacht kwam ze als jonge sneeuw] [En ik bij de stille zeeën] [De lucht was geel als geele chrysanthemen -] [Gij zijt een bloem, een lichte roode bloem] [In de stilte van de stad] ['s Avonds in 't donker doet ze de oogen dicht] [Onz' hoofden weenen en zijn genegen] ['s Nachts dan is 't leven haar zoo hel en roode] [Toen bliezen de poortwachters op gouden horens] [Ik zat eens heel alleen te denken] [De straalpralende dag] [Het gouden zongezwier] ['t Is alles weenen, de storm, het huis] [Een roode roos is in mijn hand] [Mijn handen zijn zoo heet -] [Ergens moeten toch zijn de lichte watren van haar oogen -] [In de verte zag ik blanke wateren] [Ik had zoo lang rondgeloopen] [Ik wilde ik kon u iets geven] [Ze zat daar rechtop en keek] [Ik lag te slapen op mijn bed] [Ik liep 's avonds door mijne stad] [Samen te loopen tusschen breede zeeën] [Zachtlichte lentenen] [Laat ik nu denken hoe dat alles was] [In een grijs huis en in een kamerlicht] [Zie je ik hou van je] [Het was dien avond zoo stil] ['k Heb mijn oor tegen zooveel stemklokken geleend] [De grijze lucht als een satijnen waaier] [Avond. De heuvels vallen vaal -] [De lucht was fijn. Avond.] [Blinkend licht splinterde fijn] [Daar ligt dat water - dat schitterende water.] [Mijn grijze tintelreine] [Stil grijs lichtrood leeft ze] [Al die grijze dagen] [In den heeten nacht een heet zwart grijs korenveld] [Gebenedijde -] [Er was veel goud eikegeel] [Er was toen sneeuw op 't mos] [Nu schijnt de zon op straat] [Twee lampen schijnen] [Dat kouwe vleesch van een ander] [De lente - ik sta midden in haar -] [De boomen golven op de heuvelen] [De gonsregen, regen -] [De lamp schijnt, de kamer is open -] [Aldoor dat metalen ruischen van de metalen stralende zee] [De zee buiten grijs, zilverig, regenig, lommerig, in wolke' cirkelgespreide -] [De golven en hun òver voorovervallen] [Leven, zoele omsomberde even inschitterde] De sensitieve verzen: liederen van vervulling en tekort Verantwoording Aantekeningen Addenda bij de derde druk Concordantie Afkortingen voluit Alfabetische rangschikking van de beginregels