Verantwoording
Welbewust is Gorters bundel in dit boek vóor al het overige geplaatst na de titelpagina krijgt de lezer allereerst de verzen onder ogen. Hun teksten zijn hier zeer nauwkeurig volgens de eerste uitgave, van 1890, in de toen gegeven volgorde, en zonder weglatingen of toevoegingen, afgedrukt. Alleen de storende drukfouten zijn, als zij als drukfouten inderdaad onmiskenbaar waren, hersteld; zo werd Mijnt liefste was dood: Mijn liefste was dood. Zowel deze als ook de als drukfouten betwijfelbare die in de regel bleven staan, zijn per gedicht in de aantekeningen aangewezen, mèt hun later lotgeval in de door Gorter verzorgde herdrukken. - Ook de zetwijze van de versregels is conform aan die van de eerste druk; de lange laatste regel van Toen bliezen de poortwachters is bijvoorbeeld in zijn volle lengte behouden gebleven. - De streepjes die in de oorspronkelijke uitgave onder elk gedicht stonden, zijn vervangen door een punt boven elk nieuw gedicht. Alleen de streepjes binnen het gedicht Mijn liefste was dood, die een fase-verdeling aangeven, zijn gehandhaafd.
Het opstel dat na de eigenlijke bundel volgt, beoogt een inleiding tot de gevoels- en gedachtenwereld van de schrijver van déze verzen te geven. Van zijn geestelijke ontwikkeling wordt dus wel het een en ander aan vóorgeschiedenis gereleveerd, maar de verschillende fasen van zijn leven en dichten nà 1890 blijven onbesproken. De plaats van Gorter en van de bundel binnen ‘Tachtig’ wordt niet uitvoerig behandeld (hiervoor wordt verwezen naar Endt 1978 en 1980). Geheel onbesproken blijft zijn plaats in de internationale literaire contekst; in de aantekeningen is daarvoor verwezen naar Slauerhoff 1955 en Brandt Corstius 1964a. De paragraaf over de volgorde van de verzen binnen de bundel en over de herdrukken wil vooral het verder onderzoek in deze stimuleren. Paragraaf 5 is niet meer dan een schets van de waarderingsgeschiedenis, die een verdere uitwerking, en dan wellicht ook correctie, behoeft.
Als stimulans voor verder onderzoek dienen ook de aantekeningen bij de afzonderlijke gedichten, en wel vooral díe notities, die op steeds terugkerende motieven of vormverschijnselen wijzen. Wie daar werk van maakt, zal nogal eens aanloopjes vinden naar een bredere, deels ook nieuwere visie op het werk als geheel. Op dit ogenblik leek mij de