der Wiel: ‘Bij de dood van Anna Agnes Witsen in 1889’, in De negentiende eeuw, 2, 1978, nr. 4, dec., p. 231-247.
De boomen waren stil (23). Martien J.G. de Jong geeft, naast mijn nauw = nauwelijks, ter overweging: nauw = nauw verbonden, nl. mens en natuur in harmonie (Honderd jaar later. Baarn 1985, p. 151v).
Ik ben alleen in het lamplicht (30). J.G. Kooy wijst in ‘Zijn poëzielezers gek? Een paar opmerkingen over klanksymboliek’ (in Reisgidsen vol Belluno's en Blauwbaarden. Opstellen (...) aan Dr. H.A. Wage. Leiden 1976, p. 67-73) achtereenvolgens op de semantische anomalie: dingen kijken, luisteren, stilte wil, oren kijken; op de assonantie lamplicht - glad gezicht; op de zich in afwisseling herhalende klinkerwaarden in regel 1; de afwisselende regellengte; en de expressieve (niet symbolische) fonische structuur.
In de stilte van de stad (67). Kees Fens bespreekt in ‘Schuilen voor de woorden’ (oorspr. in de Volkskrant, 11.2.1983, later in De tweede stem. Amsterdam 1984, p. 30-36) de geïsoleerde presentatie, de assonantie van regel 1 en 3, en van 2b en 4b, en gist naar (het spanningsverloop in) de situatie.
Toen bliezen de poortwachters... (71). Wat de mogelijke verhouding tot de werkelijkheid van winter 1890 aangaat, geeft de tweede druk van de HGD een merkwaardige aanwijzing onder signatuur 1890:1A.
Laat ik nu denken hoe dat... (96). Besproken in E. Endt, ‘Een paar avonden bijeen’ (Adieu adieu sweet bahnhof. Liber amicorum Han Dommisse (red. C. Hamans en W. Voskuilen), p. 139-144).
Het was dien avond zoo stil (100). Besproken door D.W. Fokkema in NRC/Handelsblad 19.12.1980: hij wijst op de zegswijze ‘Stille waters hebben diepe gronden’, die als hypogram aan het gedicht ten grondslag kan liggen.
Aldoor dat metalen ruischen... (123), Jacob Groot gaat na (in Nieuwe muziek. Een Herman Gorter Boek. Amsterdam 1980, p. 20-21) hoe elke notie in regel 1 door middel van letterlijke en meer figuurlijke verwijzingen het effect bewerkstelligt van de eerste regel als geheel.