Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdFranciscus & Clara van Assisizijn twee heiligen uit het begin van de 13e eeuw, die aan de oorsprong staan van een omwenteling in denken, voelen en beleven, waardoor het aanzien van de Europese geschiedenis veranderde. Franciscus werd in 1181 te Assisi geboren. Zijn ouders waren de francofiele stoffenkoopman Pietro di Bernardone en diens vrouw Giovanna Pica. Hij kreeg de doopnaam Johannes Baptista, en de bijnaam Francissco (zo schreef hij zijn naam zelf; Fransmannetje, Fransje), afgekort tot Ciccu. Aan de bijnaam gaf hij de voorkeur. Hij was eerst een man van zijn tijd en werd daarna de invloedrijkste heilige van de westerse christenheid. Na een vrolijke jeugd vol dromen van Franse ridderidealen en hoofs gedrag, een geleidelijk losgroeien daarvan, krijgsgevangenschap en ziekte, ontmoetingen met armen en leprozen werd deze joyeuze handelaar minnaar van Vrouwe Armoede, leider van boetende en predikende minderbroeders, troubadour van een immense godsliefde en een Jezus-uitbeelder tot in het dragen van de tekens van diens wonden. Zijn bekering voltrok zich in twee fasen: in 1205 had hij een ervaring van de majesteitelijke God als Vader en in 1209 verkreeg hij inzicht in de betekenis van de goddelijke zelfontlediging (Fil. 2,7) in de menswording (Joh. 1,14) en de consequenties daarvan na lezing van Mat. 10,1-10. Daarna was zijn leven een mengeling van zwerven, zingen, mystiek, lijden, strijd en zorg, maar bovenal: uitdragen van zijn liefde voor zijn bruid Armoede, samen met een groep volgelingen die almaar groter werd. De goedkeuring van zijn eerste regel (verloren gegaan), met twaalf gezellen in 1209 aan Innocentius iii voorgelegd, en de ontvangen tonsuur (kruinschering), waarmee hij onder de »clerici werd opgenomen, verleenden hem verlof tot prediking, die vanuit Portiuncula (= erfdeeltje; Santa Maria degli Angeli, een Mariakerkje ten zuidwesten van Assisi) ondernomen werd en waar het eerste franciscaanse klooster ontstond. De toetreding van Clara in 1212 was het begin van een tweede orde van gelijkgezinde vrouwen. In 1217 werd het nodig om met hulp van kardinaal Ugolino, Franciscus' beschermer te Rome, de toeloop van leken in een derde orde te regelen. Toename van het aantal volgelingen, die zich ‘minores’ noemden, dwong in 1221 tot een nieuwe (Innocentius-)regel. Verspreiding van de orde over heel Europa noodzaakte in 1223 tot scherper aangepaste, juridische formuleringen: de Honorius-regel. Tijdens een visioen in 1224 op de berg La Verna (Latijn: Alverna) bij Arezzo werden Franciscus door een gekruisigde seraf (Jes. | |
[pagina 151]
| |
6,1-13) de tekens van Jezus' wonden in het lichaam gedrukt: de stigmatisatie (stigma = teken, t.w. van de wonden), een gebeurtenis die op de volgende eeuwen een niet te peilen indruk maakte. Dante sprak van het ‘ultieme zegel van Christus’ (Paradiso 11,107). In zijn Testament spoorde Franciscus allen aan zijn oorspronkelijke regel te volgen en zich te hoeden voor compromissen waar het de beleving van de armoede betrof. Bij zijn sterven, op 3 oktober 1226, waarbij Jezus' lijdensverhaal gelezen werd, lag de heilige ontkleed op de kale grond en reciteerde Ps. 141 (‘Heer, u roep ik - kom ijlings tot mij...’). Na zijn dood onderging zijn orde tragische en traumatische splitsingen in een heilloze strijd over de uitleg van zijn idealen. De overwoekering met legenden, in elkaar opvolgende Vitae en anekdotenverzamelingen (vooral de poëtische I Fioretti di San Francesco 1380, een volkse bewerking van Floretum Sancti Francisci, die teruggingen op een collectie herinneringen en legenden Actus beati Francisci et sociorum eius 1320), deed niets af aan wat hij was geweest: een ‘man van God’, zoals zijn eerste levensbeschrijver Thomas van Celano hem noemde. Reeds deze biograaf modelleerde in zijn twee Vitae het leven van Franciscus op het patroon van Jezus' leven, zoals dat van »Martinus van Tours door Sulpicius Severus en van »Benedictus door »Gregorius de Grote. Dit is misschien wel de diepste grond waarom Franciscus tot op heden blijft fascineren. Geen heiligenleven is zo gevuld met legenden als dat van de historische ‘poverello’, het arme mannetje van Assisi, dat de schepping in God en God in de schepping zag (Cantico del Sole, zonnelied, wellicht beter: Cantico delle Creature, lied van de schepping, zoals het ook genoemd wordt; herfst 1225 na een ziekte van veertig dagen). Werkelijkheid en vrome verbeelding versmolten in de legenden, totdat al te ijverige navolgers in de 15e eeuw alle maat verloren en niet schroomden om in verhalen en gezangen Franciscus gelijk aan, en zelfs boven Jezus te stellen: hybridisch bij Pedro de Alvaro y Astorga, Sanctus Franciscus Naturae Prodigium et Gratiae Portentum (Wonder van de natuur en teken van genade) 1651. Uit de massale collectie legenden een greep: Franciscus zou geboren zijn in een stal (vgl. Jezus) en na zijn bekering zijn mantel aan een arme ridder hebben geschonken (vgl. »Martinus). In het vervallen kerkje van San Damiano sprak het kruisbeeld, voortaan centraal in zijn mystiek, hem toe: ‘Franciscus, herstel mijn Kerk’, een bevel dat hij eerst letterlijk verstond. Na zijn bekering verstootte zijn vader hem, maar de bisschop van Assisi nam de naakte Frans, die van zijn erfenis en kleding afstand had gedaan, onder zijn mantel. Na een droom, waarin Innocentius iii een mannetje de instortende kerk van Lateranen met zijn schouder zag stutten, keurde deze paus de regel van de voor hem verschenen Franciscus goed. Tijdens een visioen te Rivotorto (enkele kilometers ten zuiden van Assisi) ‘verloofde’ Franciscus zich met Vrouwe Armoede, die hem verscheen en een ring aan de vinger schoof. Eens tekende hij broeder Leo, die aan zijn heil twijfelde, met het Hebreeuwse letter-cijfer t (Tav, die Franciscus' handtekening en het teken van de orde werd; Ex. 12,22-23; Ez. 9,4 en Apoc. 7,3-8: Tav betekent het getal 300 als teken van voltooiing). Prekend voor sultan Almalik Alkamil van Egypte zou hij bereid geweest zijn ter staving van zijn boodschap de vuurproef af te leggen, en eens preekte Franciscus, toen de mensen niet wilden luisteren, voor de aandachtige vogels (vgl. »Antonius van Padua). Met een wolf te Gubbio, die het dorp teisterde, zou hij een gunstige regeling hebben getroffen. Te Greccio gaf hij de viering en beleving van het Kerstfeest een nieuwe wending door zelf het kind Jezus in een nagebouwde stal en kribbe te leggen. Bij zijn voorlezen daarbij van het evangelieverhaal kwam hij vanwege zijn snikken bij het woord ‘Betlehem’ niet verder dan het schapengeluid bè-bè-bè! Eens zou hij - weer in een visioen - »Dominicus hebben ontmoet, waarbij Maria de twee mannen aanwees als hervormers van de christenheid; | |
[pagina 152]
| |
en een andere keer onderging hij een bekoring door een vrouw naar het voorbeeld van »Benedictus. Deze en andere legenden voedden de iconografie en de talloze literaire bewerkingen van Franciscus' leven. Er waren twee vrouwen met wie Franciscus een bijzonder contact had: Chiara (Clara), die de eerste werd van zovele achter kloostermuren geborgen vrouwelijke volgelingen (de arme clarissen), en een adellijke weduwe Domina Jacobea de Settesoli, die hij - merkwaardig - ‘broeder’ noemde, bij wie hij zich thuisvoelde en die na zijn dood wellicht een afbeelding van Franciscus, omringd door scènes uit zijn leven, gesticht zou hebben (paneel na 1226 in de kerk te San Francisco a Ripa). Verder meed de heilige als goed »asceet het gezelschap van vrouwen. clara (di Faverone di Offreduccio) ontvluchtte in 1212, 18 jaar oud, het ouderlijk huis te Assisi en voegde zich bij Franciscus, die haar te Portiuncula opnam in zijn orde en met enkele gezellinnen onderbracht in het klooster van San Damiano even buiten Assisi, van waaruit zij met hem de vrouwelijke tak van de orde stichtte. Clara stierf, vanaf 1225 door ziekte geplaagd, in 1253. De traditie wil dat zij in 1240/41 door haar gebed Assisi van een inname door de Saracenen redde.
Al tijdens zijn leven, maar vooral kort na Franciscus' dood brak binnen zijn, in korte tijd extreem snel gegroeide orde een strijd uit over de interpretatie en de wijze van beleving van het ideaal: ‘sequi vestigia Christi’ (voetstappen van Christus volgen) door absolute armoede, zelfheiliging en prediking. Vooral de armoedebeleving was daarvan de inzet. Uiterst radicaal waren de (later zo genoemde) ‘spiritualen’, die rigoureus vasthielden aan Franciscus' oorspronkelijke ideaal (geen geldbezit - ook niet collectief - geen privileges en geen leeropdrachten aan universiteiten). Voor aanpassing van structuur en leefwijze aan de reeds bestaande, oude orden waren de volgelingen van Elias van Cortona, Franciscus' opvolger. Daartussen stond een grote middengoep die het ideaal zo goed mogelijk wilde bewaren, maar de noodzaak inzag van aanpassingen aan omstandigheden van plaats en tijd. Het was deze laatste richting die, onder invloed van de heilige Bonaventura, uiteindelijk overleefde. De spiritualen raakten verstrikt in kerk- en rijkspolitieke situaties, sociale controversen en de visies van pseudo-joachimitische toekomstverwachtingen (actuele interpretaties en toepassingen van de geschiedenis-theologie van Joachim van Fiore). Aldus ontwikkelden zij zich tot een revolutionaire beweging, vooral in Italië (de Fraticelli) en Zuid-Frankrijk. Na een korte periode van een ‘spirituele kerk’, geleid door de Heilige Geest en gestructureerd naar de ideeën van Franciscus (verzameld en bewerkt door Gerardo de Borgo San Donino in Evangelium Veritatis 1254) en Joachim, verwachtten zij, Kerk en rijke mensen hekelend, spoedig de eindtijd. Orde, kerk en maatschappij keerden zich tegen hen, drongen hen in de richting van de heresie en gingen over tot excommunicatie, vervolging en terechtstelling van velen. Hun ideeën hadden grote invloed op andere, laat-middeleeuwse tegenbewegingen (»Begga; beweging rond Jan Hus). Naast deze praktische armoedestrijd ontstond in de 14e eeuw aan de universiteiten een theoretisch, theologisch armoededispuut. In verschillende perioden werd de orde hervormd, met als resultaat verschillende afsplitsingen, waaronder de in 1528 onder leiding van Luigi van Fossombrone naar oude idealen terugkerende tak van de kapucijnen (herstel van het armoede-ideaal, dragen van de kap, baard en blote voeten!; volksprediking en ziekenzorg; studieverbod zelfs). Belangrijke volgelingen van Franciscus beïnvloedden de geschiedenis van Kerk en maatschappij: de theoloog, ordegeneraal en ‘tweede stichter van de orde’ Bonaventura (ca. 1260, invloedrijk bij het beslechten van de vermelde armoedestrijd); de natuurkundige Roger Bacon (ca. 1260); »Antonius van Padua; de vrome spiritualen Hugo van Digne, Petrus Olavi (ca. 1280) en Ubertino da | |
[pagina 153]
| |
Casale (ca. 1300, bekend om zijn Arbor vitae crucifixae, Boom van het gekruisigde leven); »Bernardinus van Siena; »Elisabeth van Thüringen; de theoloog Johannes Duns Scot (ca. 1300), de eerste aartsbisschop van China Johannes van Montecorvino (1307, toen ontdekkingsreizigers daar groepen van uit de oudheid stammende, hiërarchieloze christenen hadden aangetroffen); de filosoof, theoloog en ontwerper van staatstheorieën Willem van Ockham (ca. 1330); de heilige raadsman van Teresa van Ávila Petrus van Alcántara (ca. 1530); de martelaar John Forest († 1538); de welbespraakte Nederlander Jan Brugman (ca. 1450); en de grondlegger van de ‘Californian Missions’ Junipero Serra (ca. 1760). Franciscaans filosofisch ‘voluntarisme’ (nadruk op de wil en de liefde) bood in het middeleeuwse denken een tegenwicht tegen dominicaans ‘intellectualisme’ (»Thomas van Aquino). Onder het vele nieuwe dat Franciscus bracht zijn de voor Kerk en maatschappij revolutionaire opvatting van de armoedebeleving en de stoot tot een nieuw religieus sentiment wel het belangrijkst. Het eerste bracht naast kritiek op de materialistische levenswijze in Kerk (rijke clerus en kloosters) en wereld (opkomend kapitalisme in de steden) ook een demonstratie van een optimistische levensvisie en (voor het eerst in de geschiedenis) de opvatting van de waarde van arbeid als behorend tot de menselijke waardigheid, afgezien van daaraan verbonden loon. Het tweede (eerder nadruk op het gevoelsmatig beleven van evangelische feiten en waarden, dan op verstandelijk aanvaarden) leidde - onder meer door een vernieuwde visie op en intense belangstelling voor ‘de natuur’ - tot een explosie van vernieuwingen in vroomheidsbeleving, kunst en iconografie. Populaire franciscaanse vroomheid (gepreekt door de ‘bruine paters’) tenslotte was, vanaf bijvoorbeeld het belangrijke Zuidduitse Speculum humanae salvationis (begin 13e eeuw, met zijn doorwerking in de iconografie) tot aan de jaarlijkse ‘bedeltermijn’ van olijke kapucijnen langs de huizen, medebepalend voor de christelijke levenswijze. Aanvankelijk lag Franciscus begraven in de San Giorgio te Assisi, waar Gregorius ix hem in 1228 boven zijn graf canoniseerde. In 1230 werd zijn lichaam overgebracht naar een rotsgraf in de nieuwe onderkerk van de basiliek onder het hoofdaltaar. In 1818 werd de in 1476 dichtgemetselde grafkamer geopend en vond men delen van zijn stoffelijke resten. Franciscus werd de beschermer van velen, de patroon van talloze kerken, steden en broederschappen en in 1916 die van de Katholieke Actie (pastorale lekenbeweging onder hiërarchische leiding in de eerste helft van deze eeuw). Franciscus draagt op afbeeldingen een kovel, opgebonden door een koord met drie knopen (drie geloften), met capuchon, en heeft als attribuut een kruis, boek of doodshoofd (teken van meditatie en ascese; »asceten), enkele malen een lam. Zijn feest valt op 4 oktober. De stigmatisatie (indrukken van de tekens van Jezus' wonden) herdenkt men op 17 september. Na Jezus van Nazaret en zijn moeder Maria is niemand zo vaak afgebeeld als Franciscus. Hier kan slechts verwezen worden naar voorbeelden. Er is een precieze beschrijving van zijn uiterlijk van de hand van broeder Thomas van Celano in diens eerste Vita (1229). Het oudste portret, uit dezelfde tijd, in de Sacro Speco te Subiaco stemt daar op een enkel detail na, hoewel geïdealiseerd, mee overeen; ook dat van Cimabue in de onderkerk van Assisi (einde 13e eeuw). Het Franciscus-type van Giotto en zijn leerlingen (fresco's 1290-1304 in de bovenkerk van de basiliek te Assisi) en het portret van Simone Martini (idem ca. 1326 in de onderkerk aldaar) weken ervan af en beïnvloedden de latere traditie, die zijn uiterlijk modelleerde naar het ideaalbeeld van zijn volgelingen. Men denke aan de werken van Pietro Lorenzetti ca. 1330 in de San Francesco te Assisi; van Filippo Memmi ca. 1340 in de Santa Chiara aldaar en van Gentile da Fabriano ca. 1400, nu in de Brera te Milaan. | |
[pagina 154]
| |
Uit de 13e eeuw dateren ook de eerste rechthoekige panelen met een portret van Franciscus, omgeven door enkele scènes: de oudste - volgens de legende geschilderd op de plank waarop de heilige stierf- heeft zich altijd bevonden in de kloosterkerk Santa Maria degli Angeli te Portiuncula en is wellicht ca. 1235 gemaakt door een minderbroeder en later door de Meester van Sint Franciscus overgeschilderd. Nog vijf andere van deze vroege, ‘maniera greca’ geschilderde panelen (wellicht altaar-antependia) resteren, waaronder die van Margaritone van Arezzo uit 1260/70 in de San Francesco te Ganghereto en het wellicht in opdracht van Franciscus' vriendin Jacobea vervaardigde, reeds vermelde exemplaar. Daarnaast hebben gevel-vormige typen meestal een groot aantal scènes (onder meer van Bonaventura di Berlinghiero 1235 in de San Francesco te Pescia; twintig scènes). Aan het einde van de 13e eeuw verschenen hier en daar ook Franciscus-beelden aan de gevels der kathedralen, zoals aan het westportaal te Bourges, aan de Notre Dame de la Couture te Nantes en aan de gevel te Ciudad Rodrigo (prov. Salamanca; met een zeer kleine seraf boven het hoofd). De oudste portretten bleven hun invloed houden op die in de nieuwe tijd (bijvoorbeeld 18e- en 19e-eeuwse beelden aan de altaren van de ‘Californian Missions’ van padre Serra). Het verschil is dat vanaf de 15e eeuw vaak de attributen toegevoegd worden (El Greco, schilderij 1577/80 met doodshoofd; Andrea del Sarto, Harpijenmadonna 1517 met kruis), en dat Franciscus in groepen afgebeeld wordt (bijvoorbeeld een ‘Sacra Conversazione’ van Fagolino ca. 1530 in de San Francesco te Vicenza; samen met »Dominicus bij Correggio, Sint-Anna-te-Drieën ca. 1520); als toeschouwer bij evangelische gebeurtenissen: bij scènes rond de geboorte van Jezus (atelier van Della Robbia, terracotta ca. 1480 in de kerk te La Verna, en Savoldo, schilderij ca. 1520) en uit Maria's leven, de beschermvrouwe van de orde (Di Cosimo, schilderij ca. 1610 in de San Francesco te Fiesole; bij ‘Maria onbevlekt ontvangen’) of als beschermer of naampatroon (Titiaan, schilderij ca. 1540 in de Frari-kerk te Venetië; Monegro, sculptuur ca. 1570 aan het grafmonument van Francisco de Erasmo). De talrijke, soms uitgebreide cycli, meestal gebaseerd op de Fioretti, hebben dezelfde bedoeling als de Vitae: de parallel tonen van Franciscus' leven met dat van Jezus (glasramen in de Barfüsskirche te Erfurt 1230/40 en in de Minoritenkirche te Regensburg 1370). Samen telt men wel een honderdtal scènes die afgebeeld werden en waarvan hierboven de belangrijkste zijn vermeld. Onder de grotere cycli na de besproken 13e-eeuwse panelen zijn die van de Meester van Sint Franciscus, fresco's ca. 1300 in de onderkerk van de basiliek te Assisi en vooral die van Giotto en zijn leerlingen 1290-1304 in de bovenkerk (onlangs gerestaureerd) de belangrijkste. Daarvan afhankelijk waren de reeksen van Taddeo Gaddi, altaarstuk ca. 1350 voor de sacristie van de Santa Croce te Florence, en van Jacobello en Pier Paolo delle Masegne, marmeren reliëfs ca. 1390 aan het hoofdaltaar in de San Francesco te Bologna. Alle latere reeksen ondergingen uitbreidingen. Daaronder die van Benozzo Gozzoli, fresco's 1452 in de San Francesco te Montefalco; Ghirlandaio, fresco's ca. 1485 in de Santa Trinità te Florence; gravures van Le Clerc 1605 en Picart 1734 en illustraties van Boutet de Monvel in Egau's Everybody's Saint Francis 1913 en van Burnand in een uitgave Les petits fleurs de Saint François 1921. Onder de afzonderlijk afgebeelde scènes kan uit een zee van mogelijkheden gewezen worden op een 15e-eeuws fresco in het klooster San Pietro in Montorio te Rome met de geboorte van Franciscus, en een schilderij ca. 1655 van Vouet in de San Lorenzo in Lucina te Rome met het conflict met zijn vader voor de bisschop. Modernen zoals de Catalaan Querol en de Italiaan Mentessi schilderden ca. 1900 Franciscus' ontmoeting met en zijn zorg voor de melaatsen. Lorenzetti en D'Assisi beeldden op fresco's respectievelijk in de on- | |
[pagina 155]
| |
Benozzo Gozzoli, Franciscus richt in de kapel op de Monte Greccio een kerststal in, fresco, ca. 1452, in de San Francesco te Montefalco. Thomas van Celano vertelt, dat het altijd Franciscus' wens was geweest ‘de armoede van het kerstkind met eigen ogen te zien’. In de kerstnacht van 1223 liet hij een man Johannes voor de dienst alles inrichten: stro en een os en een ezel. Johannes vertelde later dat, nadat Franciscus het evangelie had gezongen, er een echt kind op het stro lag, maar het leek niet te leven. Pas toen Franciscus het opnam, werd het als uit een diepe slaap wakker.
| |
[pagina 156]
| |
derkerk te Assisi en in de Santa Maria degli Angeli te Portiuncula Franciscus af met zijn eerste volgelingen. Jezus geeft Franciscus de regel voor zijn orde op een groot houten plastiek ca. 1725 aan de voet van de preekstoel in de Sankt Ägidius te Münster (toegeschreven aan Schlaun naar Zuidnederlandse voorbeelden). De droom van Innocentius iii en de goedkeuring van de regel, vaak hoogtepunten in de cycli, waren ook onderwerp van een werk ca. 1500 van een volgeling van Benozzo Gozzoli in de San Francesco te Narni, en voor een fresco ca. 1600 van Ligozzi in de kerk Ognissanti te Florence. De verloving met Vrouwe Armoede ziet men op een schilderij van Ottaviano Nelli ca. 1430 in de Vaticaanse Pinacotheek te Rome. Zeer vaak werd de preek voor de vogels afgebeeld; men denke aan fresco's in de kerk te Winston Church (Suffolk) 1260/80 en te Bradninch (Davon) ca. 1300 en bij modernen als Denis in het begin van deze eeuw te Charmolu. Het kerstfeest te Greccio werd afgebeeld op een schilderij ca. 1510 door Savoldo. Een bijna onafzienbaar gebied vormen de vele werken waarop op diverse manieren Franciscus' omgaan met het lijden en sterven van Jezus wordt afgebeeld. Velen werden geïnspireerd door Franciscus in aanbidding voor een kruis: bijvoorbeeld een schilderij 1637 uit de omgeving van Rembrandt, en van de meester zelf een borstelige, oude Franciscus op droge naald uit 1657 in Teylers Museum te Haarlem, soms een milde jonge heilige zoals de ‘Titus als Franciscus’ 1660 in het Rijksmuseum te Amsterdam. Beïnvloed door de ‘omarming’ van »Bernardus van Clairvaux is de voorstelling van Franciscus die de gekruisigde Jezus omhelst (onder meer Murillo 1674-76). Hoogtepunt op dit gebied zijn de voorstellingen met de stigmatisatie. De oudste bevinden zich op beschilderde, houten Italiaanse kruisen (zoals dat van San Damiano), waarop onder aan de voet een kleine Franciscus knielt en biddend Jezus' voeten raakt (bijvoorbeeld een kruis 1272 van de Meester van Sint Franciscus in de Pinacoteca te Perugia). Vanaf het fresco van Giotto in de bovenkerk te Assisi speelt de gebeurtenis zich op de afbeeldingen af in een heuvelachtig landschap: Franciscus deinst met uitgestoken handen terug voor een boven hem zwevende gekruisigde Jezus, gedragen door een seraf of met de vleugels van een seraf, terwijl stralen uit Jezus' wonden naar handen, voeten en zijde van Franciscus schieten; een in elkaar gedoken ‘broeder’ is er altijd bij als stille getuige: onder meer een Florentijnse predella ca. 1400 in de Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel; schilderijen van Jan van Eyck ca. 1430 (met anatomische onjuistheden!), Patenier ca. 1515, Van Scorel 1521-22, Fenzoni ca. 1615 en meerdere werken van Rubens (onder meer 1617 voor de kapucijnerkerk te Keulen; veel verbreid door gravures, onder meer van Lucas i Vosterman ca. 1625). Franciscus' extase na de stigmatisatie werd onder andere pathetisch uitgebeeld op een altaarreliëf, ontworpen door Bernini in 1636 en uitgevoerd ca. 1645-48, in de Cappella Raimondi in de San Pietro in Montorio te Rome, en op een schilderij ca. 1732 van Piazzetta, tot aan modernen zoals Mendez da Costa, plastiek ca. 1910. Naast de uitbeelding van Franciscus' dood (schilderijen van Jouvenet 1713/14 en Bruschi 1886 in de Santa Maria degli Angeli bij Assisi) kreeg in de periode van de Contrareformatie in de 17e eeuw, vanwege de implicatie van het geloof aan de door de protestanten bestreden werkelijke tegenwoordigheid van Jezus in de eucharistie, de ‘laatste communie van Franciscus’ speciale aandacht (Rubens, schilderij voor de franciscanerkerk te Antwerpen, nu in het Kon. Museum voor Schone Kunsten aldaar; vgl. »Hieronymus). De apotheose van de heilige werd geschilderd door Solimena ca. 1720 in de Santa Maria Donnaregina te Napels; een Franciscus die de wereld beschermt tegen een dreigende Christus door Rubens in 1633 (in zojuist genoemd museum). Onder de modernen kan nog gewezen worden op een reliëf-cyclus van Rosignol | |
[pagina 157]
| |
aan het Franciscusmonument in de genoemde Santa Maria degli Angeli. Schmidt-Ruttloff maakte ca. 1925 een houtsnede van de gestigmatiseerde Franciscus; Birkle een glas-in-beton-raam ca. 1950 en Servaes een tekening ca. 1930 van de heilige in extase. Clara's visioen, waarin zij volgens de legende Franciscus zag, was de reden dat men haar kortelings - smakeloos - uitriep tot een van de patronen van de televisie! Zij werd afgebeeld met jeugdig uiterlijk (misschien is het beroemde fresco ca. 1320 van Simone Martini in de onderkerk te Assisi niet haar portret), sinds de renaissance echter ook met oudere trekken: Francesco del Cossa, paneel 1472 (met »Catharina van Alexandrië) en Da Imola, schilderij 1547/50 te Bologna; verder in haar eigen cycli (Meester van Santa Chiara, kopie van een verloren gegaan 13e-eeuws retabel in haar kerk te Assisi), het uitvoerigst bij Collaert en Van Noort, Icones Sanctae Clarae (Antwerpen 1632) en uiteraard in de vele Franciscus-cycli. Het afleggen van de gelofte door Clara en haar zusters voor Franciscus wordt getoond op een schilderij ca. 1455 van Filippo Lippi in het museum te Kassel. Voor de literatuurgeschiedenis is Franciscus' eigen Cantico del sole (op zijn doodsbed aangevuld met een laatste strofe) van belang als hoogtepunt van de Italiaanse lyriek. Ook alle berichten en legenden over hem hebben zoals zijn eigen leven iets poëtisch. Verwant aan Franciscus is de tragische Jacopone da Todi (ca. 1230-1306) met zijn onvergetelijke Laudi. Wellicht komt de gevoelige Maria-sequens Stabat Mater Dolorosa uit zijn omgeving. Velen herschreven telkens weer Franciscus' leven (Bernard van Bessa, secretaris van Bonaventura, 13e eeuw; en maatgevend de protestant Sabatier 1893 met veel herdrukken en vertalingen). Anderen bezongen zijn armoede (Dante, Paradiso 12), vroomheid en stigmatisatie (Lope de Vega Carpio ca. 1625), weer anderen bewerkten de legenden (Von Brentano ca. 1830) of schiepen, door hem geïnspireerd, nieuwe lyriek (Longfellow ca. 1845). Bij de modernen is zijn invloed speurbaar: in Stundenbuch 1899-1903 van Rilke en in een jeugdwerk 1904 van Hesse. Dichters stelden Franciscus in het begin van deze eeuw als broeder-‘mens’ voor (Bröger en Petzold). Romanciers kozen voor de relatie tussen Franciscus en Clara (Christaller 1911) of voor de fictie van een ontmoeting met Walther von dem Vogelweide (Grindskey 1912); of ze plaatsten hem midden in de klassenstrijd (Weismantel 1947), in de actuele maatschappij (Terramare 1924) of in de natuur (Timmermans 1932). Gebrek aan bruikbare dramatische spanning in zijn leven was de oorzaak dat toneel aan hem gewijd (Collet 1892; Peladan 1897; Housman 1922 en 1931) zelden boven de middelmaat uitkwam of lang bleef steken op het niveau van volkstoneel. Schneider stelde in het drama Innozenz und Franziskus 1952 tegen de achtergrond van de debatten over de herbewapening in de Bondsrepubliek het dilemma ‘kerk en macht’ in het perspectief van de gekruisigde Jezus. Het Zonnelied, dat Gezelle vertaalde en in 1868 uitgaf in Alcune Poesie de' Poeti Celesti, vroeg om verklanking. Velen zetten zich ertoe: Davies 1912, Sowerby 1944, De Donóstia (La vie profonde de Saint François d'Assise 1929) en De Donóstia/Ghéon voor koor en orkest Le noël de Greccio 1930, muziek bij Ghéons mysteriespel uit 1925, Keller 1947, Kronsteiner 1954, Neumann 1966 (in de vorm van een cantate) en Alderighi 1968. Franciscus-oratoria schreven Tinel 1888, Rosenthal 1939 en Rizzi 1956. Pierné componeerde in 1937 een koorsymfonie en Segond in 1942 een werk voor koor en orgel. Suter heeft Laudi di San Francisco d' Assisi 1924 getoonzet, Inghebrecht Cantique des Creatures de Saint François 1910 en Küpper Saint François d'Assise parlant aux oiseaux ca. 1920, een werk voor sopraan en automaten. De Braziliaan Mignone componeerde in 1920 een oratorium Santa Clara, Messiaen een religieuze opera die na de wereldpremière in 1983 pas weer in 1992, in Salzburg, uitvoering vond. Het leven van of de legenden rond Fran- | |
[pagina 158]
| |
ciscus zijn herhaaldelijk onderwerp geweest van films, met als meest belangwekkende produktie Roberto Rossellini's verfilming 1949 van elf episoden uit de legendencyclus van de Fioretti. Askew 1969; Benz 1934; Garrison 1949; Gerlach 1954; Kleinschmidt 1911, Manzelli 1984; Nolthenius 1988; Pohl 1933; Sabatier 1894/1931; Spätling 1965; Thode 1934; Villain 1941. |
|