Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdGregorius de Grotewas bisschop van Rome van 590 tot 604. Hij was ca. 540 in die stad geboren als telg uit een welvarend Romeins geslacht, dat tot de stand der senatoren behoorde en al eerder minstens twee bisschoppen van Rome voortgebracht had (Felix iii 526-30 en Agapitus i, zoon van de priester Gordianus, 535-36). Na een gedegen opleiding en twee jaar gouverneurschap van de stad (praefectus urbi) koos hij voor een leven als »asceet op een familievilla (»Paulinus van Nola). In 578/79 werd hij door de bisschop van Rome, Pelagius, als legaat te Constantinopel aangesteld. Nadat hij door volk en clerus gekozen was - zoals dat bij een correcte aanstelling van elke bisschop hoort - volgde hij hem in het ambt op. Reorganisatie van het bestuur, accurate administratie van de goederen van de kerk, vredespogingen met de barbaren, een belangrijke literaire produktie en vooral pastorale zorg waren naast een voortgezet monnikenbestaan de kenmerken van zijn pontificaat. Hij was de eerste die zich als bisschop van Rome ‘dienaar van de dienaren Gods’ noemde en een van de weinigen die zich ook zo gedroegen. Misschien meer dan historische feiten markeren legenden de aard van zijn persoon. Zo wordt verteld hoe zijn diaken Petrus, die met zijn schrijfstift een gat in het afscheidende gordijn had geprikt, boven de schrijvende Gregorius de inspirerende heilige Geest in de gedaante van een duif zag; hoe twaalf armen door Gregorius aan tafel waren uitgenodigd en een dertiende de Heer Jezus zelf bleek te zijn; hoe zijn gebed keizer Trajanus redde die | |
[pagina 169]
| |
in het vagevuur gekweld werd (zie hierna over de Gregorius-mis). Tenslotte is er het verhaal dat de aartsengel Michaël hem tijdens een pestepidemie in 590 verscheen met getrokken zwaard en staande op de top van het mausoleum van keizer Hadrianus (daarom later Castel Sant'Angelo genoemd); toen de engel zijn zwaard in de schede had gestoken verdween de pest. Van Gregorius' geschriften, die in de middeleeuwen tot de auctoritates (gezagvolle uitspraken die als uitgangspunt voor theologisch commentaar dienden) hoorden, zijn van groot belang de Dialogen, verhalen over »asceten en over »Benedictus (met een grote invloed op de hagiografische iconografie) en de Regula pastoralis, een handboek voor pastores dat tot in de 18e eeuw verplichte lectuur was bij de verlichte priesteropleiding (studieprogram van Franz Rautenstrauch 1782). Zijn laatste werk, het commentaar op het boek Job (Moralia in Iob), werd door Gregorius opgedragen aan zijn vriend Leander van Sevilla (»Ermenegild, Isidorus van Sevilla), die hij te Constantinopel had leren kennen. Zijn feestdag is 12 maart.
Schenkingen van landerijen en gebouwen door keizers en adellijken hadden het bezit van de Kerk van Rome in de 6e eeuw doen uitgroeien tot een aanzienlijk gebied, dat sinds die tijd het ‘Patrimonium Petri’ genoemd werd. Het strekte zich uit van Midden- en Zuid-Italië tot aanzienlijke eigendommen op Sicilië en Sardinië. Gregorius' administratie, door hem in de eerste plaats gevoerd ter leniging van sociale noden, legde de grondslag voor een soevereine staat, die vanaf de middeleeuwen de pausen in zekere mate een onafhankelijke positie bezorgde, maar anderzijds ook de bisschoppen van Rome vaak in politiek verwarrende situaties bracht. Deze ‘pauselijke staat’ wordt vaak ten onrechte ‘kerkelijke staat’ genoemd. In 1870 kwam door de bezetting van Rome door Italiaanse troepen een einde aan deze staat. Sinds het Verdrag van Lateranen in 1929 vormt de Città del Vaticano een symbolische garantie voor een, misschien wel nuttige, maar zeker niet aan de geest van Gregorius beantwoordende en weinig evangelische pauselijke soevereiniteit. Voor de oorsprong en de traditie van het gregoriaans raadplege men het lemma »Benedictus. Er is geen betrouwbaar portret van Gregorius bewaard. Men beeldde hem in de vele codices die zijn werken bevatten op klassieke wijze af met een geïdealiseerde fysionomie. Hij zit dan in een schrijfvertrek te werken, aan zijn oor een duif, die vaak door zijn secretaris Petrus door een gat in het afscheidende gordijn heen gezien wordt: onder meer een ivoor uit Metz ca. 980; een miniatuur ca. 870 in het Sacramentarium van Metz (een diaken licht het gordijn op); een miniatuur ca. 1140 in een handschrift van het Boheemse Olmützer Horologium; en een Maaslands miniatuur 1175-1200 in een handschrift met de Dialogen in de Kon. Bibliotheek te Brussel. Het opkijkend console-figuurtje onder Gregorius' beeld (met inspirerende duif) aan het zuiderportaal te Chartres is weer Petrus (na 1224). Gregorius draagt, zittend of staande, meestal pontificale gewaden met het pallium (»Agnes) en heeft als attributen een kruisstaf, duif, boek of een kleine keizer (Trajanus; het beeld te Chartres). Op afbeeldingen van de »kerkvaders is hij uiteraard altijd aanwezig. Het aantal Gregorius-cycli is gering. Enkele belangrijke zijn: de 16e-eeuwse fresco's van de Meester van de Gondi-kapel in de Santa Maria Novella te Florence; en drie reliëfs ca. 1495 van Luigi Capponi en fresco's 1602 van Viviani in de San Gregorio Magno te Rome. Oorzaak van het geringe aantal zou kunnen zijn de dominerende belangstelling vanaf ca. 1400 voor een in de 15e eeuw zeer verbreid iconografisch thema, de ‘Gregorius-mis’. In dit tafereel celebreert Gregorius, geknield voor een altaar en bijgestaan door assistenten, de mis. Achter of op het altaar verschijnt Jezus-Smartenman, op een lendendoek na ontbloot, die zijn wonden toont en soms uit de rechter zijdewond (Ez. 47,1) bloed in de mis- | |
[pagina 170]
| |
kelk spuit; rondom Jezus is een meestal uitgebreide verzameling lijdenswerktuigen afgebeeld (de ‘arma Christi’, de ‘wapens’ waarmee Jezus de verlossing door zijn lijden bewerkte). Vaak omringen (altijd mannelijke) heiligen, engelen en een enkele maal een stichter en een stichteres de ceremonie (zoals op de roodmarmeren epitaaf 1505 uit de omgeving van Grasser in de Sankt Peter te München). Het thema van de Gregorius-mis, in deze vorm uit oudere elementen op het einde van de 14e eeuw ontstaan, heeft een complexe wordingsgeschiedenis en een ideologisch zware lading. Een summier overzicht daarvan volgt hier. Een ikoon met een oosterse versie van ‘Jezus in het Graf’ (vgl. 16e-eeuws Griekse ikoon te Recklinghausen), waarschijnlijk uit de Grafkerk te Jeruzalem, werd in de 12e en 13e eeuw te Rome in de Santa Croce in Gerusalemme uitbundig vereerd: een door lijden getekende Smartenman staat rechtop in zijn graftombe. De ikoon zou een weergave zijn, meende men in deze tijd, van Jezus zoals hij volgens diaken Petrus tijdens de celebratie van een mis door Gregorius aan een van de aanwezigen, die twijfelde aan de werkelijke tegenwoordigheid van God, verschenen zou zijn (in het oorspronkelijke verhaal, dat hieraan ten grondslag ligt, verschijnt eigenlijk alleen een bloedende wijsvinger van Jezus op het hostiebrood). De ikoon kreeg de naam ‘imago pietatis’ (beeld der barmhartigheid). In dezelfde kerk werden bovendien de door »Helena daarheen overgebrachte ‘arma Christi’ bewaard, die op geen enkele afbeelding van de Gregorius-mis ontbreken. Rome-pelgrims namen van de ikoon gretig afbeeldingen (aangevuld met de ‘arma Christi’) mee, waarop ook de gebeden waren te lezen die bij de ikoon gezegd moesten worden om aflaat te verkrijgen voor de gelovige zielen in het vagevuur (opkomend geloof daarin in Gregorius' Dialogen en bepalend element voor het ontstaan en verbreiding van de Gregorius-mis in de 14e en 15e eeuw). Deze afbeeldingen met de gebeden werden op talrijke houtsneden gekopieerd en verspreid over heel Europa. Alleen al voor Engeland telde men er 21 verschillende in de 15e eeuw. Het laat-middeleeuwse religieuze sentiment haakte in op deze complexe traditie en werd de laatste schakel in de ontwikkeling van het thema van de Gregorius-mis. Velen maakten zich ernstige zorgen over de onzekerheid van eigen heil en dat van de overledenen. Voor wie onder die vrees gebukt ging, was daar - naast de opdracht om de sacramenten te ontvangen en goede werken te verrichten - de hoopvolle boodschap, dat redding uit het vagevuur door Jezus' verdiensten mogelijk is (vgl. Gregorius' Dialogen). Geloof aan de oneindige kracht van een ‘misoffer’ als representatie van Jezus' kruisdood en tevens als hoogste genadeschat van de Kerk voor de verlossing van zielen, was een van de facetten van de uitbarsting van verering van het altaarsacrament in diezelfde periode. De Gregorius-mis is hiervan een onderdeel: uitbeelding en toepassing van de door diaken Petrus vermelde verschijning. In de noordelijke landen heeft de combinatie van dit alles (de ikoon, de traditie van het visioen van Gregorius, lijdens-, verlossings- en vagevuurthematieken, eucharistische vroomheid en macht van de Kerk) geleid tot het ontstaan van belangrijke werken, geladen met de zojuist weergegeven traditie, met de Gregorius-mis als onderwerp. Onder veel voorbeelden: panelen van de Meester van de Heilige Maagschap 1486 en de Meester van het Akense altaar ca. 1500, beide in het Catharijneconvent te Utrecht; nog bij Dürer, houtgravure 1511. Maar ook elders, zij het in bescheidener vorm, vond het thema ingang: retabel 1363-75 van de Meester van bisschop Galiana in het bisschoppelijk paleis te Palma de Mallorca en een ca. 1420 van Pedro Oller in de kathedraal te Vich; miniatuur ca. 1440 in het Psalterium van Humphrey, Duke of Gloucester; werken van anonymi zoals muurschilderingen ca. 1446 in de Pfarrkirche te Karlstadt; linkerpaneel van het altaarstuk (Maria met maagden) ca. 1485 van | |
[pagina 171]
| |
Meester van 1473, Gregoriusmis, buitenzijde van de rechtervleugel van het ‘Sippenaltar’ uit 1473, in de Sankt Maria zur Wiese of Wieskirche te Soest (Westfalen). Alle wezenlijke elementen van de Gregoriusmis zijn aanwezig: de celebrerende Gregorius met omstanders, de verschijnende Smartenman, die zijn bloed in de miskelk spuit; boven hem de ‘arma Christi’ (lijdenswerktuigen: van de geselkolom links tot een kastje met de dertig zilverlingen van Judas); links van het altaar een ingelijste tekst van het Romeinse gebed met volle aflaat voor de gelovige zielen; rechts, buiten het gebouw, geopende graven met gestorvenen over wie Jezus' bloed spuit.
| |
[pagina 172]
| |
de Meester van de Catharina-legende in de Capilla Real te Sevilla; borduurwerk ca. 1491-97 met de initialen van Beatrice d'Este en Anna Sforza te Milaan en 15e-eeuwse reliëfs in de kerken te Exeter en te Stoke Charity (Hampshire). Het thema was een uiting van laatmiddeleeuws geloof in Jezus' lijden: bij Hieronymus Bosch op een grisaille op de gesloten zijluiken van het Epiphanie-altaar ca. 1510 treft men rond de aan Gregorius verschijnende Jezus een zevendelige passie-cyclus. Het duidde ook op de macht van de Kerk: Petrus en Paulus staan naast Jezus op de predella uit het atelier van Bernt Notke 1478/79 in de kathedraal te Århus. Zo ontbreekt ook bij de Gregorius-mis zelden een assistent met de tiara, teken van de pauselijke ‘macht’, zoals bij Barend van Orley op een zijpaneel van zijn altaar met de ‘ontslaping van Maria’ ca. 1520 in Musée d'Assistance Publique te Brussel. Bovenal was het gegeven echter een teken van hoop op heilszekerheid. Want menigmaal is dit element op een of andere manier onderdeel van het schema: naast de celebrerende Gregorius op het altaar van de Sacramentsbroederschap stijgen dan uit het geopende vagevuur de verloste zielen ten hemel (paneel 1496 uit het atelier van Henning van de Heide in het Sankt-Annen-Museum te Lübeck) of spuit Jezus' bloed uit zijn zijde door een geopend kerkraam op verrijzende zielen (Meester van 1473, Sippenaltar in de Wieskirche in het Duitse Soest); of onder het altaar brandt een heus vagevuur (Meester van de Gregoriuslegende, schilderij ca. 1470-80 in de Sankt Kunibert te Keulen; Noordnederlandse meester, paneel ca. 1480-1500 in het Rijksmuseum Twente te Enschede; werken uit het begin van de 16e eeuw van Jacob van Amsterdam in het museum te Zürich en van de Meester van Sankt Severin in het Wallraf-Richartz-Museum te Keulen). Een schildering ca. 1500 uit de school van Cranach in de Alte Pinakothek te München toont vanuit een afwijkend perspectief een wolk met geredde gelovigen boven het altaar (achter Gregorius staat in een koorgestoelte een schola met ijverige zangers en zangertjes). Zoals op middeleeuwse afbeeldingen van een sterfbed, waarop twee engelen in een uitgespreide doek de ziel van de gestorvene opnemen, nemen op een paneel 1516 van de Meester van de Byzantijnse Maria in de dom te Merseburg twee engelen Gregorius' gebeden in een doek op. Tenslotte twee curiosa betreffende Gregorius: een miniatuur ca. 1100 in de Codex Monacensis in de Bayerische Staatsbibliothek te München toont Gregorius te midden van zijn secretarissen spelend op een monochord, een reminiscentie aan het gregoriaans (»Benedictus); en op een immens doek 1572 van Paolo Veronese in de refter van het klooster Monte Berico te Vicenza met de ‘maaltijd van de heilige Gregorius’ is Jezus de dertiende gast aan tafel. In 1540 had Vasari het tafereel bescheidener uitgebeeld. De legende van de redding van de ziel van de rechtvaardige keizer Trajanus op voorspraak van Gregorius werd doorverteld door Johannes Diaconus 875, in de 12e eeuw door Honorius van Autun, John of Salisbury en in de Kaiserchronik, en begin 14e eeuw door Dante, en bewerkt in een toneelstuk 1532 door Sachs. De zgn. Gregoriuslegende waarin een Gregorius-vondeling zijn moeder huwt, boete doet en paus wordt, staat historisch in geen enkel verband met Gregorius de Grote: Oudfrans gedicht ca. 1190; Hartmann von Aue 1178/79; Thomas Mann, vertellingen in Doktor Faustus 1947 en Der Erwälte 1951; en Henz, drama Der Büszer 1956. Bartelink 1980; Batiffol 1928; Dekkers/Bartelink 1986; Westfehling 1982. |
|