Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Ascetenbeleven een vorm van christenzijn waarin sterk de nadruk ligt op het aspect van de verloochening. Vanouds werd hun levenswijze gewaardeerd en aangeprezen als een ideale christelijke levensstaat. Het vroegchristelijk ascetisme gaat zeker terug op antieke (stoïcijnse) en joodse (esseense) vormen, maar vindt vooral zijn oorsprong in bijbelse aansporingen zoals onder meer in Mar. 8,34-37 (kruis opnemen) en 1 Joh. 2,16-17 (wereld en begeerten bestrijden). De vroegste voorbeelden vormen mannen en vrouwen die al in de 2e eeuw ongehuwd en bezitloos, verkondigend en bemoedigend in Syrië langs de christelijke gemeenten trokken. Hun technische naam was ‘monachoi’ (eenlingen; monniken). De term ‘askèsis’ (bewerken, oefenen, trainen) is ontleend aan het spraakgebruik in de stadions en worstelscholen, waar men zich door het lichaam ‘in bedwang’ te houden voorbereidt op de overwinning (1 Kor. 9,23-27: leven als in een wedstrijd; en 2 Kor. 10,3-4: de wapens waarmee wij strijden). Vooral na het einde van de vervolgingen (»Helena & Constantijn), toen het ondergaan van de marteldood als hoogste uiting van Jezus-gelijkvormigheid niet meer mogelijk was, werd het zelf gekozen ‘martelaarschap’ der ascese een bij voorkeur nagestreefd ideaal. Ter wille van het Rijk Gods zag men af van sociaal contact, seksuele omgang en huwelijk en van bezit. Werd in Palestina, Syrië en Egypte dit bestaan aanvankelijk in eenzaamheid (vooral in de woestijnen; ‘anachoreten’: zij die naar buiten trekken, of ‘eremieten’: zij die in de woestijn verkeren) of in zeer kleine groepen geleid, in het begin van de 4e eeuw ontstonden grote groepen, die in een door regels geordend sociaal verband (cenobieten: zij die in ‘koinos bios’, gemeenschap leven) de ascese bedreven in ‘claustra’ (afgesloten gebieden). Dit leidde tot het ontstaan van de kloosters - vooral in Egypte (»Antonius Abt) en Griekenland (»Basilius de Grote). Uit deze levensvorm zouden later de kloosterorden voortkomen (»monniken). In het Westen werd lange tijd de individuele ascese beoefend op talloze eilandjes voor de Spaanse, Provençaalse en Italiaanse kusten: bijvoorbeeld door Honoratus van Arles (ca. 400) en Eucherius, later bisschop van Lyon, die ca. 420 jarenlang op het eilandje Leros verbleef en er de fraaie De laude eremi (Lof der woestijn) schreef. Alle asceten streven naar ‘teleioosis’, perfectie, volmaaktheid; wij zouden zeggen: heiligheid. De onthouding, de ascese, is daartoe middel. De volmaaktheid bestaat uit het bestrijden en overwinnen van de ondeugden (vaak concreet beleefd als ‘demonen’) en het beoefenen van de deugden. Laatantiek pessimistisch levensgevoel zal zeker een rol hebben gespeeld in het ontstaan van het ascetisme. De hoeveelheid berichten over grote mannelijke asceten zou doen vermoeden, dat zij meer dan vrouwen de ascetische uitblinkers waren; berichten zoals in de beroemde collectie monniken verhalen, de boeiende Apophthegmata Patrum (Uitspraken der vaders; 4e/5e eeuw), en verhalen rond »Hieronymus en van de Spaanse non Egeria, die aan het einde van de 4e eeuw het Midden-Oosten bereisde en daarvan verslag deed, bewijzen het tegendeel. Wel zullen vrouwen meestal in gemeenschappen of binnen de gemeenten hun ascese hebben beleefd (»maagden). De meest bewonderde, vaak bekritiseerde vorm van ascetisme was die van de ‘gyrovagen’ (zij die in kringen rondtrekken). Hun gelijkenis met Jezus, die ‘niets heeft waar Hij zijn hoofd op kan laten rusten’ (Mat. 8,20), beleefden zij vooral door hun bezitloosheid zo ver mogelijk door te voeren en rusteloos rond te zwerven (»Martinus en »Franciscus zijn er sprekende voorbeelden van; in de 18e eeuw nog de heilige vagebond Benoît-Joseph Labre). Hun gedrag en verschijning vertonen veel gelijkenis met die van de ‘hippies’ uit de jaren zeventig van deze eeuw. Men wantrouwde hen, niet het minst om hun kritiek op de gevestigde kerkleiding. Vaak mengden | |
[pagina 46]
| |
zich onder hen echter klaplopers en asocialen. Een andere, door bisschoppen en synoden - ofwel uit achterdocht, ofwel vanwege concrete misbruiken - afgekeurde en fel bestreden vorm was die van de ‘syneisacten’ of ‘virgines subintroductae’: echtelieden die in een ascetische onthouding leefden en die door het weerstaan van de verleiding juist tot de hoogste prestatie kwamen. Even felle bestrijdingGherardo Starnina, detail van Eremieten in de Egyptische Thebaïde, paneel, ca. 1400.
Uffizi, Florence. Rond een centrale kerk huizen asceten in hun cellen, biddend en mediterend. Sommigen gaan op reis; anderen ontvangen bezoekers. Het werk geeft een goed beeld van de wijze waarop men zich in de late middeleeuwen het oudste ascetisme voorstelde. ondervonden de ‘encratieten’ (onthouders), die in hun trots meenden dat hun uiterst strenge, ascetische levenswijze voor elke christen verplicht was (bijvoorbeeld de Syrische leraar Tatianus, die ca. 172 vanwege zijn extreme opvatting uit Rome werd verdreven). Het ascetisme bleef de eeuwen door christenen aantrekken en boeien. Men kent vele kluizenaars (ca. 1000 Romuald van Camal- | |
[pagina 47]
| |
doli, Johannes Gualbertus en Stephanus van Thiers; en in de 12e eeuw Silvester Guzzolini van Osimo) en kluizenaressen (Edigna van Puch, volgens de legende de dochter van Hendrik i van Frankrijk ca. 1080), onder wie er sommigen zo ver gingen dat zij zich lieten insluiten (reclusen) in kleine vertrekken tegen of nabij kerken en kloosters, van waaruit werd voorzien in hun sobere levensonderhoud (zuster Bertken die in de 13e eeuw 57 jaar lang bij de Buurkerk te Utrecht leefde). Sommige orden (»monniken) baseren hun regel nog steeds op het kluizenaarsideaal (karmelieten, augustijnen, kartuizers). In de afbeeldingen herkent men de asceten vooral aan hun rafelige kleding, hun uitgemergelde en onverzorgde verschijning, de woeste omgeving en aan attributen zoals boek, lamp, steen, doodskop, gesels, strooien mat of homp brood. Grote collecties met beschrijvingen van de levens van asceten zijn, naast de reeds genoemde Apophthegmata, het werk van Palladius, Historia Lausiaca ca. 400; 17e-eeuwse edities met illustrerende gravures: de uitgebreide werken van Bolswert naar ontwerp van Abraham Bloemaert (Sylva anachoretica en Sacra eremus ascetarum, gedrukt in 1612), van de gebroeders Aegidius en Jan Sadeler (Oraculum anachoreticum en Solitudo sive vitae eremicolarum, naar ontwerpen van De Vos, beide 1600; Solitudo sive vitae foeminarum anachoreticum, samen met Collaert en Galle 1609); Villeforte, Vie des Pères des déserts 1714, en de 18e-eeuwse anonieme Leben der heilige Altväter (levensbeschrijvingen met gravures van Belling). Budge 1934; Von Campenhausen 1949; Chadwick 1976; Deseille 1985; Griffe 1961; Heussi 1936; Mallone 1950; Nagel 1966; Prinz 1965; Turbesi 1961. |
|