Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdMartinus van Tourswerd in 316/17 in Sabaria (Pannonië) geboren. Zijn leven is - al voor de dood van de held - door de eerste echte westerse hagiograaf, Sulpicius Severus beschreven in de Vita Martini, spoedig door hem aangevuld met drie Brieven en twee Dialogen. Zijn jeugd bracht Martinus door te Pavia, waar zijn vader in het Romeinse leger diende, een loopbaan die hij zelf ook een korte tijd koos of opgelegd kreeg. Na een ontmoeting bij Amiens met een bedelaar, aan wie hij de helft van zijn soldatenmantel schonk en in wie hij kort daarop in een droom Jezus zelf herkende (Mat. 25,40), verliet hij de dienst. Overigens had hij zich ook als militair al sinds lang, hoewel ongedoopt, als christen en zelfs als »asceet gedragen. Hij werd leerling en medewerker van »Hilarius van Poitiers. In 361 begon hij een kluizenaarsleven te Ligugé. Toen hij terugkwam van een hem opgedragen missiereis door de Donaulanden, koos het volk van Tours hem, de asceet, na de dood van Hilarius tegen zijn zin tot bisschop. Ook in die functie bleef Martinus als monnik leven, dit tot ongenoegen van de meeste andere, in christelijke deugden niet uitblinkende Gallische bisschoppen. Martinus stichtte het klooster Magnum Monasterium (Marmoutier) en trok van daaruit tot zijn dood in 397 prekend, vrede stichtend, demonen bevechtend en wonderen verrichtend door Gallië. Wie hem zag, zag een gelijke van Jezus. Volgens zijn levensbeschrijver kon hij een vergelijking met de grootste monnik van het Oosten, »Antonius Abt, doorstaan, ja steeg hij in zeker opzicht boven hem uit: hij had immers meer doden ten leven gewekt dan de ander! Toen Martinus stierf, zegt een latere auteur, was er geen enkele demon meer in Frankrijk. Sulpicius' geschriften bevatten de meest wonderlijke verhalen, die alle iets van doen hebben met de oude monnikenwijsheid en die volgens de smaak van de tijd willen verwijzen naar Martinus' voortreffelijkheid en naar zijn macht om kwaad, ziekten en zelfs de dood te trotseren. De belangrijkste gebeurtenissen die in de iconografie een rol spelen, zijn: Martinus' legerdienst (opgevat als door de keizer opgelegd); de gift van het stuk mantel aan de bedelaar bij Amiens met de daaropvolgende droom; wonderen, waaronder dodenopwekkingen en het omhakken van de heilige pijnboom, die - hoewel op hem gericht - hem in zijn val niet trof; de celebratie van de mis door Martinus; zijn dood en begrafenis. Vanaf de Merovingers, die de reliek van zijn mantel (cappa) tot banier en standaard van hun leger maakten en die aan de zorg van een ‘cappellanus’ toevertrouwden (oorsprong van het woord kapelaan), was Martinus de eerste patroon van Frankrijk, waarbij zich spoedig vooral kerken (in Frankrijk al- | |
[pagina 253]
| |
Martinus schenkt de helft van zijn mantel aan een bedelaar, kapiteel, ca. 1100, in de kruisgang bij de Saint-Pierre te Moissac.
Op de lijst staat ‘Martinus adhuc catechumenus’: [hoewel] nog catechumeen [verrichtte] Martinus [toch al deze daad]. Daaronder fabeldieren. leen al 3667), soldaten, bedelaars, kleermakers en wijnboeren voegden. Rond zijn feestdag op 11 november groeiden allerlei feestelijke of op voorchristelijke tradities gefundeerde, apotropaeïsche (onheil afwerende) gebruiken, die verband houden met seizoenswisseling of ontstaan zijn naar analogie van gewoonten rond »Nicolaas van Myra (ook Sintermaarten strooit op sommige plaatsen snoepgoed!). Martinus werd als bisschop (beeld na 1224 aan het zuiderportaal te Chartres; hondjes op de console: zijn redding van een opgejaagd hert?) of als ridder (op bijna alle voorstellingen van de manteldeling: paneel ca. 1495 uit de Utrechtse of Haarlemse school) afgebeeld. Zijn attributen zijn een boek en een klein, vaak kreupel bedelaartje (Keuls ivoor 1430-50; miniatuur ca. 1440 in het Getijdenboek van Catharina van Kleef; Noordnederlands ivoor ca. 1513 in het Museum voor Religieuze Kunst te Uden), soms een gans, genoten bij Sint-Maarten-maaltijden (retabel ca. 1500 in de kapel van Schloss Tirol). Vast onderdeel in de vele Martinus-cycli, waarin men alles te zamen een dertigtal scènes telt, voor het merendeel ontleend aan de Vita van Sulpicius, is de mantelbedeling bij Amiens: miniaturen ca. 1100 in een Vita (Tours); houten plafond ca. 1150/53 in de kerk te Zillis; vier 12e-eeuwse kapitelen in het kloosterpand te Moissac; raam ca. 1225 te Chartres met zestien taferelen; vroeg-14e-eeuwse fresco's van Simone Martini in de benedenkerk te Assisi; Martinusaltaar ca. 1450 van Baçó Jacomart in het bisschoppelijk museum te Segorbe bij Valencia; gobelins ca. 1530 uit Montauban in de Saint-Martin te Monpezat (Pyrenées Atlantiques) en houtsneden in La vie et miracle de Monseigneur Saint Martin van M. Latheron (Parijs 1496; met 97 voorstellingen op 51 houtsneden). Van de afzonderlijke scènes werd uiteraard de gebeurtenis bij Amiens het meest afgebeeld; uit honderden voorbeelden: 13e-eeuws beeld in de dom te Lucca in Italië met een zeer jonge Martinus; polyptiek ca. 1490 | |
[pagina 254]
| |
van Bernardino Butinone in de San Martino te Trevìglio; een timpaan aan het zuiderportaal (portaal der »belijders) 1220-30 te Chartres (in twee scènes met twee van »Nicolaas); een Noordnederlands ivoor ca. 1513 in het Museum voor Religieuze Kunst te Uden; Gilles, schilderij 1947. Soms is in de voorstellingen het onderscheid tussen een afbeelding van de scène en een afbeelding van Martinus met een wat groot uitgevallen bedelaar als attribuut niet scherp te maken. Zo goed als altijd zit Martinus te paard, hoewel de tekst van Sulpicius Severus over dit detail niets meedeelt (12e-eeuwse, houten altaarvoorkant uit Puigbó in het Diocesaan Museum te Vich; Bernardino Zenale en Bernardino Butinone 1485 in de kathedraal te Trevìglio). Slechts enkele malen beweegt de heilige zich te voet: op een tekening ca. 975 in het Sacramentarium van Fulda (bibliotheek te Göttingen); een miniatuur ca. 1000 in een sacramentarium in de Bibliotheca Capitolina te Ivrea in Italië; een houten altaarvoorkant midden 12e eeuw uit Hix in het Museo de Arte de Cataluña te Barcelona; en op een devotieprentje ca. 1700 van De Man (Martinus schenkt niet een deel van zijn mantel, maar schudt zijn beurs leeg). In de oudste afbeeldingen van de scène ontbreekt zelden de droom van Martinus met de majesteitelijk verschijnende Christus, die zegt de bedelaar te zijn geweest: het genoemde Sacramentarium van Fulda; altaarstuk ca. 1430 in het Diözesanmuseum te Rottenburg. Vaak is de stadspoort achtergrond voor de scène: Getijdenboek van Catharina van Kleef ca. 1440; Jean Fouquet, miniatuur 1452-60 in Heures d'Etienne Chevalier; en waarschijnlijk een Utrechtse meester, paneel in het Museum of Art te Philadelphia). Martinus wordt met andere heiligen afgebeeld, soms met de vriendin van de apostel Paulus, Thecla, die hem met Maria verschenen zou zijn (raam ca. 1350 in de Wieskirche te Soest, Westfalen). Op een doek 1558 van Pieter Bruegel de Oudere ziet men een al te uitbundige Sint-Maartenviering, waaraan de heilige die zijn mantel in tweeën deelt spoorslags lijkt te willen ontsnappen. Gil Vincente schreef in het begin van de 16e eeuw een ‘Auto’ over Martinus' leven (toneelstuk bij gelegenheid van Sacramentsdag), en Kubik in 1953 een cantate. Andrieu de la Vigne verwerkte ca. 1500 in een Moralité de l'aveugle et du boiteux een thema dat alles te maken heeft met de (zeer werkdadige) relieken van Martinus: een blinde en een lamme worden na uitvoerige klachten erdoor genezen; het resultaat valt hun bitter tegen: voortaan moeten zij met werken de kost verdienen in plaats van met bedelen. Ook de 18e-eeuwse fabeldichter Jean-Pierre C. de Florian wijdde er een van zijn gedichten aan. Fontaine 1967-69; Goosen 1984; Küppers 1967; Mönnich 1962; St.-Martin 1961. |
|