Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdBelijdersnoemt men in de liturgie van de katholieke Kerk al die heilige mannen die, in tegenstelling tot de »martelaren, een natuurlijke dood zijn gestorven. De term gaat terug op een onderscheid dat men in de christelijke oudheid maakte tussen de martelaren, die tijdens een vervolging gedood werden, en de ‘confessores’ (belijders), die wel op een of andere manier te lijden hadden gehad maar de vervolging overleefden. Het begrip en het woord komen voor het eerst voor in de geschriften ca. 200 van de advocaat en leketheoloog Tertullianus van Carthago. In de 3e eeuw vormden deze confessores in sommige gemeenten een niet onbelangrijke groep. Op grond van hun voorspraak werd vaak de boete, die aan zondige gemeenteleden was opgelegd, verzacht. Daarmee stegen hun aanzien en niet zelden hun invloed, zodat ze het de kerkleiders knap lastig konden maken (»Cyprianus). Na de vervolgingen werden ook belangrijke bisschoppen zoals Silvester | |
[pagina 64]
| |
Prediking van de heilige Johannes van Capistrano, paneel, ca. 1480. Gemäldegalerie, Neue Residenz te Bamberg.
De rondreizende boetepredikant en franciscaan droeg, vanaf ca. 1420 tot 1456 rondtrekkend in Italië, Duitsland, Bohemen en Polen, en in die landen op stadspleinen prekend, zijn geloof uit. Het resultaat was verbranding van speeltuig en opsmuk. van Rome (»Helena en Constantijn) of »Martinus van Tours ‘confessores’ genoemd. Vanaf de 5e-6e eeuw zijn er aanwijzingen dat in de liturgie de ‘belijders’ onder deze titel herdacht en gevierd werden. Sinds de middeleeuwen (»Edward) wordt de titel bij de canonisatie verleend. Het is merkwaardig dat in het Westen de titel ‘belijder’ tot nu toe alleen aan mannen werd toegekend. In de Byzantijnse Kerk kent men de ‘dikaioi’, de rechtvaardigen: heilige leken, mannen en vrouwen, die op een of andere manier zonder martelaar, asceet of bisschop te zijn geweest zich als christen hebben onderscheiden (onder meer »Helena en Constantijn, de barmhartige stadsprefect Philetos van Lydië, de legercommandant van Constantinopel Eudokimos [in de 8e eeuw; de laatste was voorstander van de beeldenverering die bestreden werd; »Johannes van Damascus], de metselaar Eulogius en de keizerinnen Pulcheria (eerste helft 5e eeuw) en Irene (tweede helft 8e eeuw). Vanaf de vroege middeleeuwen werden de belijders collectief afgebeeld bijvoorbeeld op illustraties van of bij de kerkelijke hymne Te Deum, waarin zij naast martelaren en maagden als groep vermeld worden (zeer vroeg: miniatuur ca. 930 in het Psalterium van koning Aethelstans), aan kerkportalen (zuiderportaal na 1224 te Chartres) en in de schilderkunst (miniatuur bij visioen 4,3 in de Liber Scivias ca. 1150 van »Hildegard van Bingen; Hubert en Jan van Eyck, ‘Aanbidding van het Lam Gods’ 1426-32 in de Sint Baafs te Gent; miniatuur ca. 1510 in het Breviarium Grimani; koepelfresco van H.G. Asam in de kloosterkerk te Tegernsee). Belijders dragen doorgaans het kostuum van hun waardigheid of beroep, en als herkenningsteken een boek of individuele attributen. Individuele belijders herkent men niet aan een specifiek attribuut. Het boek (hun levensleer) bijvoorbeeld, dat zij vaak dragen, komt ook voor bij apostelen, maagden en martelaren of martelaressen. Vaak waren belijders bisschoppen, die men dan naast hun boek | |
[pagina 65]
| |
herkent aan hun pontificale gewaden (»clerici): Vedastus (Sint Waast) van Arras (ca. 500), Ansfried van Utrecht (ca. 1000) of de weldoener der armen Thomas van Villanova (ca. 1540), die vaak nog door een bedelaar aan zijn voeten vergezeld wordt. Andere belijders zal men gewapend zien met attributen die hun leven kenmerken. Kloosterlingen (in het gewaad van hun orde) zoals de augustijner monnik en wonderdoener Nicolaas van Tolentino (ca. 1230) herkent men aan een ster in zijn hand of boven zijn hoofd; de kruisvaarder tegen de Albigenzen Petrus Nolascus (ca. 1225) aan een banier en aan door hem bevrijde gevangenen aan zijn voeten; de gewezen vice-koning van Catalonië, de jezuïet Francesco de Borja (achterkleinzoon van paus Alexander vi; ca. 1550) aan een doodshoofd en een hertogshoed, die hij versmaadde. Hetzelfde is het geval bij leke-belijders zoals Hieronymus Aemiliani (Gerolimo Milani; edelman, verzorger van wezen ca. 1520) met zijn kruis en ketens die hij voor zijn bekering in de gevangenis droeg; of de zwerveling Benoît-Joseph Labre (ca. 1775) met zijn pelgrimsstaf en rozenkrans. Delehaye 1927; Rordorf 1977. |
|