Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdCyprianus van Carthagowerd ca. 200/210 in die stad geboren. Thascius Caecilius Cyprianus - zo was zijn volledige naam - was vanaf 248/49, kort na zijn toetreden tot de Kerk, tot aan zijn verbanning en marteldood in 258 bisschop aldaar. Tijdens de scherpe, vooral tegen de kerkleiders gerichte vervolging onder Decius in 250 vluchtte hij de stad uit en bestuurde hij zijn gemeente per brief. Teruggekeerd kwam hij in 251 voor grote problemen te staan. In overeenstemming met het Romeinse standpunt, naar voren gebracht door bisschop »Cornelius, veroordeelde Cyprianus de lakse praktijk van de ‘confessores’ (»belijders). Dezen meenden, uitgaande van de mogelijkheid van de plaatsvervangende verdiensten van gevallen martelaren, al te gemakkelijk de ‘lapsi’ (gevallenen) weer in de kerkgemeenschap op te kunnen nemen: diegenen namelijk die tijdens de vervolging uit vrees voor marteling en dood hun christenzijn hadden afgezoren, een offer aan de goden hadden voorgewend of zich tegen betaling een offerbewijs hadden laten verstrekken. Cyprianus' standpunt was dat de verzoening pas kon plaatsvinden na een behoorlijke boete. Dit weliswaar strenge standpunt was toch weer te mild voor Afrikaanse aanhangers van een nog rigoristischer priester Novatianus uit Rome, die vasthield | |
[pagina 115]
| |
aan het standpunt dat verzoening van de ‘lapsi’ op geen enkele manier mogelijk was. Novatianus liet het te Rome onder meer om deze reden op een schisma aankomen (»Cornelius). Zijn relatief milde praktijk bracht Cyprianus aldus opnieuw met deze partij in conflict. Cyprianus moest weer in het krijt treden, toen in 252 in Carthago de pest uitbrak en de oud-gelovige partij (aanhangers van het oude Romeinse geloof) de schuld daarvan op de christenen schoof. Een vierde strijd had hij in 255-56 te voeren, nu met bisschop Stephanus van Rome, die van mening was dat men lieden, die door ketters gedoopt waren maar weer tot de catholica wilden terugkeren, met een simpele handoplegging in de Kerk kon opnemen. Dit druiste in tegen de gewoonte van de Afrikaanse Kerk, waarin men een door ketters toegediend doopsel voor ongeldig hield en waar men daarom vergde dat een aldus gedoopte werd ‘over-gedoopt’. Het meningsverschil liep zo hoog op dat een schisma dreigde, omdat alle Afrikaanse bisschoppen achter Cyprianus stonden. Bisschop Dionysius van Alexandrië wist dit echter door bemiddeling te voorkomen. Toen onder Valerianus in 257 de vervolging tegen de Kerk weer uitbrak, werd Cyprianus eerst verbannen, maar na een jaar naar Carthago overgebracht, waar men hem op 14 september 258 met het zwaard doodde. Zijn Vita, waaschijnlijk van de hand van de diaken Pontius, is eerder een lofrede dan een historisch betrouwbaar geschrift. De Acta proconsularia betreffende zijn proces en terechtstelling daarentegen gaan terug op authentieke protocollaire verslagen. Cyprianus, een vruchtbaar correspondent - er resten van hem 65 brieven en zestien antwoorden aan hem - werd tijdens de zojuist geschilderde conflicten gedwongen tot reflectie en discussie over het wezen en de functie van de Kerk, en werd aldus een van de grondleggers van de westerse ecclesiologie (theologische leer over de Kerk). Fundament van de Kerk is volgens hem de lokale bisschop, die alleen tegenover God verantwoording schuldig is. Niemand mag zich boven andere bisschoppen stellen. De bisschop van Rome als ‘ecclesia principalis’ (gemeente van de hoofdstad), is slechts teken van eenheid; pas de gezamenlijke bisschoppen garanderen deze eenheid. Het belangrijkste van een tiental werken die Cyprianus naliet is De catholicae ecclesiae unitate (Over de eenheid van de algemene Kerk; 251).
Cyprianus, in de stoïcijnse denkwereld opgegroeid, thuis in het Romeins recht en bekwaam in de klassieke retoriek, is een typische representant van dat tijdperk uit de geschiedenis van het vroege christendom, waarin de Kerk - na een periode als kleine, zich apologetisch met het oude geloof metende minderheid - begon uit te groeien tot een niet te veronachtzamen element in het Romeinse Rijk. Lokaal betekende dat, dat hij als bestuurder, correspondent en auteur de vruchten plukte van wat zijn leermeester, de Carthaagse christen-advocaat Tertullianus, had voorbereid. Mondiaal stond hij enerzijds via zijn correspondentie in contact met een goed georganiseerd netwerk van zelfstandige gemeenten in Oost en West; anderzijds was hij de zelfbewuste metropoliet, die met name tegen Romeins centralisme in opkwam voor de rechten en de rechtmatige denkbeelden van de plaatselijke gemeente. Hij wordt op 16 september, samen met »Cornelius van Rome, gevierd. Cyprianus werd als bisschop afgebeeld; zijn attribuut is een zwaard. De vroegste afbeelding, samen met Cornelius, toont hem zonder baard en met tonsuur: fragment van een fresco ca. 560/73 in de catacombe van Calixtus te Rome, en 10e-eeuwse miniatuur met zijn martyrium in een Mozarabisch antiphonarium (boek met korte gezangen die tussen de psalmen in de getijden gezongen worden) in de kathedraal te León. Vanaf de middeleeuwen werd hij in het Westen bijna altijd met baard voorgesteld: beeld ca. 1225 aan het zuiderportaal te Chartres en op het | |
[pagina 116]
| |
merkwaardige schilderij ca. 1575 van Paolo Veronese, waarop hij als bisschop met Cornelius, die - een tiara aan zijn voeten - uit een hem voorgehouden boek leest, poseert voor een hoog tronende »Antonius Abt. De vroegste cyclus vindt men op een altaarretabel ca. 1200 in het bisschoppelijk museum te Vich; de uitvoerigste op illustrerende tekeningen in een 15e-eeuws handschrift met de Vita van Francesco d'Antonio de Viterbo (gen. Balletta) in de Laurentiniana te Florence. Zijn martelaarschap werd uitgebeeld op een aan Millé toegeschreven schilderij ca. 1750 in de Lieve Vrouwekerk te Ninove. Bakhuizen van den Brink 1956; Bayard 1961-62; Capmay 1956; Davids 1972; Meulenberg 1987; Poschmann 1933; Sullivan 1933. |
|