Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdBenedictus van Nurcia & Scholastica,broer en zus uit het huidige Norcia (prov. Perugia), geboren ca. 480, waren kinderen van vrije, welgestelde ouders. Van hun levensloop is betrekkelijk weinig bekend. Het voorbeeld van Scholastica, die al eerder voor het ascetische leven had gekozen (»asceten), en afkeer van het gedrag van andere studenten brachten de jonge Benedictus er ca. 500 toe zijn studie te Rome af te breken en zich een korte poos aan te sluiten bij een ascetengemeenschap te Affile (Enfide). Daarna trok hij zich drie jaar lang eenzaam in een grot bij Subiaco terug (de latere kerk Sacro Speco). Na een korte periode als abt van een groep kluizenaars te Vicovaro in het dal van de Anio bij Tivoli moest hij vluchten, omdat men hem om zijn strengheid probeerde te doden door vergiftiging van brood en drank. Hij ging terug naar Subiaco, waar zich gelijkgezinden rond hem verzamelden, die leefden in twaalf groepen van elk twaalf monniken, onder wie een door hem aangewezen abt. Te Montecassino, waar hij ca. 529 een klooster stichtte, schreef Benedictus zijn regel. Velen, vooral uit Rome, sloten zich bij hem aan. »Gregorius de Grote, die in het tweede deel van zijn Dialogen 593/94 een kleine veertig anekdotische verhalen over Benedictus vertelde, zegt dat Benedictus en Scholastica elkaar eenmaal per jaar in haar klooster in het nabije Plombariola ontmoetten en over geestelijke zaken spraken. Toen zij haar broer eens zonder veel succes vroeg langer te blijven, brak er een onweer los dat zijn vertrek verhinderde. Bij haar dood (ca. 543), drie dagen later, zag Benedictus de ziel van Scholastica als een duifje ten hemel vliegen. De ‘Pater Europae’ (door Pius xii zo genoemd) zelf stierf in 547, nadat hij enkele dagen tevoren zijn dood had voorspeld, zijn graf in gereedheid had laten brengen en in de kerk van Montecassino de laatste sacramenten had ontvangen. Men begroef hem in zijn kloosterkerk, die het centrum werd van de immense orde der benedictijnen. Veel elementen uit de vaak diepzinnige anekdotes van Gregorius de Grote, passend in de traditie van de oude monnikenverhalen zoals in de Apophthegmata patrum (Uitspraken der vaders; 4e/5e eeuw), Sulpicius Severus' werken (»Martinus van Tours) en de 6e-eeuwse Vitas Patrum, waren de grondslag voor een uitgebreide Benedictus-iconografie. De Legenda Aurea gaat bij het hoofdstuk over Benedictus uit van de verhalen van Gregorius en gaf zo de onderwerpen voor de cycli door. De belangrijkste anekdoten naast de reeds genoemde zijn: het wonderbaarlijke herstel van een houten, door Benedictus' voedster ge- | |
[pagina 66]
| |
broken zeef; de zorg van monnik Romanus die hem in zijn grot voedsel bracht, totdat de duivel de bel, waarmee de heilige zijn behoefte daaraan meldde, brak (God zond toen op Pasen een priester met een maaltijd); het uitbannen van bekoringen doordat Benedictus, toen bij hem eens de zondige herinnering aan een vrouw uit zijn jeugd opkwam, zich naakt in de doornen wentelde; het redden van een in het water gevallen sikkel, doordat Benedictus die liet drijven; het redden van een monnikje Placidus, die bij het drinken in het water viel; de straf van Florentius, die zeven naakte meisjes in de kloostertuin stuurde om Benedictus te verleiden; straffen van verschillende regel-overtredingen door monniken en het geven van instructies voor de bouw van een nieuw klooster aan monniken, die hem in zijn droom verschenen.
Benedictus' regel was voor het Westen het hoogtepunt in de geschiedenis van ruim twee eeuwen ascetische traditie en het begin van een lange historie van gebed, arbeid en grote culturele prestaties door zijn volgelingen. Grote voorgangers waren - naast de Egyptenaar Pachomius (»Antonius Abt) en de Griek »Basilius de Grote - de Zuidgallische monnik Johannes Cassianus (ca. 415) en bisschop Caesarius van Arles (ca. 510), op wier geschriften Benedictus' regel voor een belangrijk deel gebaseerd is. Kenmerkend voor zijn regel zijn gematigdheid (discretio, de ‘moeder van alle deugden’) en een balans tussen contemplatie en activiteit. Centrum van het leven van de monniken is het koorgebed, een over de hele dag en nacht verdeelde cyclus van psalmen, gebeden en lezingen die gezamenlijk gezongen en beluisterd worden: het Opus Dei (voor God te verrichten werk; term niet te verwarren met een vanuit Spanje binnen de katholieke Kerk opererende, reactionaire beweging in deze eeuw). Het benedictijnerklooster hoort zelf voor levensonderhoud te zorgen. De monnik kent volgens Benedictus' regel drie principes: ‘stabilitas loci’ (trouw aan zijn klooster), ‘conversatio morum’ (monastieke levenswijze) en gehoorzaamheid aan de door allen gekozen abt. Een van de redenen van het grote succes (en daarmee van de betekenis) van de benedictijnerkloosters lag in het feit dat elk klooster een hechte organisatorische gemeenschap vormde; vooral sinds »Karel de Grote, die zelf een afschrift van de regel bij Montecassino bestelde en deze doorvoerde in alle kloosters binnen zijn rijk. Mede daardoor vertonen vroeg-middeleeuwse cultuur en maatschappij tot aan de opkomst van de steden monachale trekken. Het gebeente van Benedictus werd, nadat Montecassino in 580/90 door de Longobarden verwoest was, in 673 naar Fleury (Saint-Benoît-sur-Loire) overgebracht. Daar rustten de relieken tot bisschop Zacharias van Rome, geboortig uit Calabrië, ze in ca. 750 weer terug liet brengen. Bij de restauratie van het klooster, dat in de Tweede Wereldoorlog met de grond gelijk gemaakt werd, zou de originele grafplaats teruggevonden zijn. Als Benedictus afgebeeld wordt - en dat gebeurde talloze malen - draagt hij gewoonlijk een zwart habijt: tuniek, scapulier met kap en daarover een wijde kovel. Zijn attributen zijn - evenals van andere ordestichters en abten - mijter, staf (vaak met ‘pannisellus’, een lapje om deze te onderscheiden van de bisschopsstaf) en een boek (zijn regel); daarnaast - doorgaans ontleend aan de anekdoten - komen voor: de zeef van zijn voedster; de raaf die ooit een giftig brood wegdroeg; een beker met slangen die door zijn zegening brak, herinnerend aan de pogingen tot vergiftiging; of een roede die verwijst naar zijn ijver voor de strenge observantie van de regel. Benedictus is vanwege zijn feestdag in het voorjaar (21 maart) en de betekenis van zijn naam (gezegende) de vruchtbaarheid schenkende beschermer geworden van de boeren en hun vee en oogst. Daarnaast staat hij stervenden en scholieren (vanwege de vele benedictijner scholen) bij. scholastica, altijd gekleed in het zwarte habijt der benedictinessen, die haar als haar stichteres beschouwen, draagt als attri- | |
[pagina 67]
| |
Benedictus en de dansende meisjes in de kloostertuin, miniatuur in een te Luik in 1432 geschreven en verlucht werk van Jean de Stavelot, Vita Beati Benedicti abbatis in veter lege figurata et per doctores nove legis luculenter approbata (Leven van de heilige abt Benedictus, reeds onder de oude Wet voorafgebeeld en door leraren onder de nieuwe Wet bijgevallen). Musée Condé, Chantilly. Priester Florentius, uit de omgeving van Subiaco, was jaloers op Benedictus' succes onder zijn volgelingen. Om hem in dit succes te dwarsbomen stuurde hij zeven naakte meisjes de kloostertuin in om de leerlingen te verleiden. Reden voor Benedictus om Subiaco met de zijnen te verlaten. In de hoeken getuigende personen uit het Oude (Samuel) en het Nieuwe Testament (Jezus, Gregorius de Grote en de auteur). Links van de meisjes Florentius; rechts Benedictus in zijn cel.
| |
[pagina 68]
| |
buten vaak de staf van een abdis, een boek (regel), een duif (haar dood) en een palmtak of een kruis. Men roept haar aan bij droogte en tegen blikseminslag (vanwege het onweer bij Benedictus' bezoek) en viert haar op 10 februari. Het sentiment van en de sfeer rond haar afbeeldingen volgen die van haar broer, in wiens cycli zij nooit ontbreekt. Rond Benedictus groeide - begrijpelijk gezien het grote elan van zijn orde - een enorm repertoire van afbeeldingen. Men ziet hem jong of van middelbare leeftijd op fresco's uit de 9e eeuw in het coemeterium San Ermete en uit de 11e eeuw in de benedenkerk van de San Crisogono in Trastevere te Rome, en op een mozaïek uit de 13e eeuw in de San Marco te Venetië (met klassiek spreekgebaar: ringvinger op de duim van de opgeheven rechterhand) of een gesneden beeld 1493/94 aan het altaar van Gregor Erhart in de abdijkerk te Blaubeuren bij Ulm (met het gezicht van een benedictijnse humanist); oud, grijs en met baard op een polyptiek ca. 1455 van Piero della Francesca in Museo Civico te Borgo San Sepolcro; met Scholastica op een illustratieve miniatuur in een 15e-eeuws handschrift met het Speculum Historiale van Vincentius van Beauvais; bij de geboorte van Jezus op een wandtapijt ca. 1600 in het Schweizerisches Landesmuseum te Zürich of diens kruisdood op een fresco ca. 1450 van Andrea del Castagno in de refter van het Sant' Apollonia-klooster te Florence; in groepen heiligen, zoals met Scholastica op een 16e-eeuws fresco in de Sacro Speco te Subiaco; met ordegenoten disputerend op het altaar uit Weihenstephan ca. 1495 van Jan Polack (met drie scènes uit zijn leven op de achtergrond) of met »Bernardus van Clairvaux aan een pas verworven, gaaf gerestaureerd, houten gebeeldhouwd monumentje (wellicht een epitaaf) ca. 1520 in het Rijksmuseum te Amsterdam. Daarnaast zijn er vele cycli uit de middeleeuwen, waaronder een in een 11e-eeuws handschrift uit Montecassino met 65 miniaturen in de Vaticaanse codex; 12e-eeuwse kapitelen in de abdijkerken van Saint-Benoît-sur-Loire en Vézelay; fresco's 1228 in de Sacro Speco te Subiaco en gekleurde tekeningen 1432 in de Luikse Vita beati Benedicti van Jean de Stavelot met een vermakelijke reidans van blote meisjes die Benedictus bekoren. Grote cycli bevinden zich in het kloosterpand van Monte Oliveto Maggiore (36 fresco's 1505-08 van Luca Signorelli, Riccio en Sodoma) en in dat van de San Severino te Napels (twintig scènes van Antonio Solario ca. 1495). Jan ii van Coninxloo voegde een respectabel aantal scènes samen op werken uit het tweede kwart van de 16e eeuw in de Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel. Rubens schilderde op een doek ca. 1630-35 een aantal wonderen van de heilige (eveneens Kon. Musea te Brussel). De grootste monumentale cyclus is die met 48 taferelen in reliëfs 1596-98 van Van den Brulle op de koorbanken in de San Giorgio Maggiore te Venetië. Het merendeel van de taferelen in de cycli is ontleend aan de Dialogen van Gregorius en de Legenda Aurea. Bijzonder is de cyclus van Christian, die op reliëfs 1750-68 aan het koorgestoelte in de kerk van Ottobeuren een aantal scènes typologisch koppelde aan oudtestamentische taferelen, een ongewoon verschijnsel in de iconografie van de heiligen. In de 20e eeuw ontstonden - onder invloed van een benedictijnse revival - tussen 1910 en 1915 in de abdijkerk van Montecassino werken van kunstenaars uit de school van Beuron. Onder de uitbeeldingen van afzonderlijke scènes uit het leven van Benedictus komen het meest frequent zijn strijd tegen de bekoringen voor, zijn gebed, het sterfbed en de apotheose. Een 14e-eeuwse miniatuur in de Helmstädter-codex toont hoe Benedictus zich in de doornen wentelt: een scène die met name in de periode van de barok zeer geliefd was: fresco ca. 1560 van Bronzino in de Badia te Florence; schilderijen van Tanzio (Antonio d'Enrico) ca. 1610 en Störrer 1661 in Schloss Wolfegg (met de halfnaakte vrouw tegenover de ontklede jonge asceet), en een fresco | |
[pagina 69]
| |
1719 van Egid Quirin Asam in een galerij in het klooster te Weingarten. De afbeelding van Benedictus in visionair gebed gaat terug op een verhaal van Gregorius, waarin hij een bisschop Germanus in een kogel van licht en vuur bij diens dood ten hemel ziet stijgen. Het element van de vuurbol boven de biddende heilige komt voor op een schilderij ca. 1650 van Cano (de Drieëenheid in een lichtglans), het hoofdaltaar 1712 van Dientzenhofer en Esterbauer in de kloosterkerk te Banz (vuurgloed, door engelen gedragen) en op een fresco 1719 van Cosmas Damian Asam in de kloosterkerk te Weingarten (stralen uit het vuur schieten naar de oude Benedictus). Benedictus' dood werd in de 18e eeuw pathetisch afgebeeld door Verhelst aan de preekstoel 1741 in de kerk te Ochsenhausen en op een gewelffresco 1745-47 van Matthias Günther in de kerk van Amorbach. Een zelfde pathetiek vertonen in die tijd, waarin de geleerde Ordo Santi Benedicti in de Oostenrijks-Habsburgse landen tijdens de katholieke Verlichting een grote opbloei beleefde, de ronkende voorstellingen van zijn ‘verheerlijking’. Het schema ervan gaat terug op het voorlaatste hoofdstuk van Gregorius' Dialogen, waarin bescheven wordt hoe twee monniken hun stichter aan het einde van een stralende weg zien staan: op gewelffresco's uit 1727 van März in de kerk van Oberalteich (de gevleugelde heilige stijgt op een wagen getrokken door een olifant, een paard, een kameel en leeuwen ten hemel), uit 1739 van Troger in het klooster van Melk (Oostenrijk; als een hemelvaart van de profeet Elia), uit 1746 van Zeiler in het klooster te Ettal (Oberbayern, hemelse kroning van Benedictus voor de Drieëenheid te midden van alle heiligen), en uit ca. 1770 van Knoller in de Barockgalerie te Augsburg (triomf van Benedictus en Scholastica). Op het gewelffresco 1763 van Ignaz Günther in de kerk te Tott am Inn, met de triomf van Benedictus, voert Scholastica het koor der benedictinessen dat de hemel binnentrekt aan. Een van de vroegste afbeeldingen van scholastica bevindt zich op een mozaïek ca. 1150 in de Cappella Palatina te Palermo (een kruis in de hand). Op een miniatuur ca. 1440 in het Getijdenboek van Catharina van Kleef draagt zij kruisstaf en geopend boek, terwijl in de randversiering twee jongens een vogel vangen. Het beeld 1493/94 van Gregor Erhart uit Ulm stelt haar met de duif voor op het altaar in de kloosterkerk te Blaubeuren. Scènes uit haar leven vindt men in de Benedictus-cycli. Slechts haar dood werd afzonderlijk uitgebeeld, waarbij een duif aan haar mond ontsnapt en Benedictus buiten in een tuin gezeten toeziet: miniatuur ca. 1150 in het Martyrologium van Zwiefalten en een schilderij ca. 1690 van Luca Giordano in de Santa Giustina te Padua; of met een kruis in de handen, door haar monialen ondersteund op een schilderij ca. 1700 van Ferrari in de San Stefano te Genua, en gestorven met een stoet engelen boven zich op een altaarstuk 1730 van Restout. Onder meer Benozzo Gozzoli schilderde haar op een paneel ca. 1470 aan het hoofd van een groep benedictinessen als pendant van een groep monniken rond Benedictus (Museo Civico te Pisa). De orde van Benedictus heeft een onafzienbaar spoor van monumenten in Europa achtergelaten. Men denke alleen maar aan de honderden gebouwen en hun artistieke inrichting op de weg naar Santiago de Compostela of aan de stille folianten in hun bibliotheken, goudmijnen voor filologie, patrologie en cultuurgeschiedenis. Wellicht is ‘het gregoriaans’ het grootste monument, alleen al omdat dit muzikale systeem ten grondslag ligt aan alle Europese vormen van muziek. Het gaat terug op liturgische hervormingen in de tijd van »Gregorius de Grote, waaraan belangrijke benedictijner abten deel hadden (begin 7e eeuw). Kenmerkend voor het gregoriaans is eenstemmigheid, diatonaliteit en het systeem van de kerktoonladders. Geen klooster of parochie of men heeft het ruim tien eeuwen lang dag en nacht, goed en heel vaak slecht gezongen. In de 18e eeuw raakte het in onbruik. Vanuit het klooster van Soles- | |
[pagina 70]
| |
mes (Nord) begon, in dienst van een liturgische vernieuwing onder de leiding van belangrijke monniken als Guéranger (1837-75), Pothier (1835-1923) en Mocquereau (1848-1930), de restauratie van het gregoriaans. Een uitgave van historische muzikale monumenten Paléographie Musicale (vanaf 1889; tot nu toe zeventien banden) en talrijke detailstudies stonden in dienst van de opleving. Begonnen te Solesmes, gesteund door pauselijke richtlijnen, werden vanuit de kloosters, waar men de ‘plein chant’ op een nieuwe wijze voorbeeldig ging uitvoeren, koren geïnstrueerd. En de oude zang klonk weer voor ruim een halve eeuw, door velen bewonderd, door misschien nog groter scharen niet begrepen en door enkelen afgewezen, onder meer vanwege de geaffecteerdheid waarmee menig monnik zong. De Cloedt 1980; Dubler 1953; Leven en regel 1946; Van der Meer/Bartelink 1979. |
|