Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdBernardus van Clairvaux,geboren in 1090, was de zoon van de Bourgondische edellieden Tescelin le Saur en Aleth de Montbard. Na zijn jeugd op het familiekasteel in Fontaines-les-Dijon studeerde Bernardus te Châtillon-sur-Seine. Religieuze ervaringen in een kerstnacht brachten hem tot de stap, monnik te worden in een benedictijnerklooster waar de regel streng nageleefd werd. Hij koos met een oom, vier broers en 25 vrienden voor de kort tevoren gestichte, hervormde benedictijnerabdij van Cîteaux. Lagen de oude, rijke kloosters in steden of aan grote wegen, vanaf 1098 was Robert de Molesmes met enkele gezellen daar in een verlaten vallei ver weggekropen met als enige doeleinden de regel van »Benedictus zonder mankeren na te volgen (puritas regulae) en in armoede vroom en arbeidzaam te zijn, volgens de formuleringen van de tweede opvolger van Robert, de heilige Engelsman Stephan Harding (vanaf 1109). Bernardus werd al drie jaar na zijn intrede met twaalf andere monniken belast met de stichting van een abdij in Clairvaux. Hij bleef daar abt tot zijn dood in 1153. Hij instrueerde pausen en vorsten, was scheidsrechter in een schisma, preekte de tweede kruistocht (1146 te Vézelay), leidde in zijn tijd de noodzakelijke hervorming van de Kerk en beslechtte - niet altijd met eerlijke middelen - conflicten tussen theologen en het kerkdijk leergezag (Abaelard was op het gebied van de theologie een van zijn slachtoffers). De abt stierf in 1153 te Clairvaux. Een vloed van legenden, zich manifesterend in een groot aantal scènes in Bernardus-cycli, vermengde zich met zijn levensdata in de Vitae van zijn eerste, 12e-eeuwse levensbeschrijvers Willem van Thierry (1130; nog tijdens Bernardus' leven), Arnold de Bonneval, zijn vriend, en Geoffrey van Auxerre, zijn secretaris.
Geen mens uit de middeleeuwen - of het moest »Franciscus van Assisi of »Thomas van Aquino zijn - heeft zozeer het Europese denken en voelen beïnvloed als de ‘doctor mellifluus’, de honingvloeiende leraar, zoals Bernardus sinds de 15e eeuw genoemd werd. Het laatste overigens naar aanleiding van veel geschriften die toen ten onrechte onder Bernardus' naam verschenen. Geen mens ook die zo verschillend beoordeeld is in de geschiedschrijving. De oprechte oordelen lopen uiteen van: het religieuze genie van de middeleeuwen en de ongekroonde koning van zijn tijd, tot de grootste schurk van de twaalfde eeuw. Vast staat dat deze onmogelijk strenge »asceet een lastige en onverdraagzame man is geweest met een alleen al gezien zijn zwakke | |
[pagina 73]
| |
gezondheid onvoorstelbare werkkracht, en toch ondanks alles in staat tot diepe vriendschap of tot de meest gevoelige zelfexpressie met een geniaal taalgebruik. Niet het belangrijkst, maar wel het bekendst zijn Bernardus' geschriften in verband met een conflict tussen hem en de abt van het rijke, en in Bernardus' ogen lakse klooster van Cluny vanwege een jonge monnik die men hem - naar zijn mening - ontfutseld en naar Cluny gelokt had: de Brief in de Regen en het Verweerschrift (ca. 1125). Wie die leest kent voortaan zijn karakter, zijn onnavolgbare stijl, zijn manier om met tegenstanders om te gaan en zijn afkeer van kloosters met een slappe tucht. Deze barse man legde niet alleen het fundament voor eeuwen monastieke bloei, maar ook, voor een groot deel steunend op de mystieke traditie sinds Origenes (Commentaren op het Hooglied; eerste helft 3e eeuw) en »Ambrosius, voor de latere Europese mystiek en - voor een belangrijk deel - de lyriek. De lezer van zijn Preken over het Hooglied leert, als men de middeleeuwse, gezochte bijbeluitleg voor lief neemt, een man kennen die laait van liefde voor zijn God en Christus. Hij hanteerde, Origenes navolgend, geladen erotische taal en beelden voor de liefdesverhouding tussen de ziel en God. God kent men immers slechts, was zijn stelregel, in de mate waarin men hem liefheeft. Om het religieus sentiment dat hij losmaakte te proeven is geen document geschikter dan het lied ‘Jesu dulcis memoria’ ('t zoete Jezus-gedenken), dat in zijn omgeving ontstond. Niet alleen heeft de orde der cisterciënzers uitstekende abten (Aelred van Rievaulx ca. 1150), theologen (Willem van Sint Thierry ca. 1140), bisschoppen (Otto van Freising ca. 1150) of ras-vertellers (Caesarius van Heisterbach, Dialogus Miraculorum ca. 1223) voortgebracht, zij heeft vooral de materiële fundamenten voor de Europese cultuur gelegd. Daartoe aangespoord door de in hun regel opgenomen verplichting tot handenarbeid, hebben de ‘schiere-monniken’ in hun grijze (schiere) pijen zich in het centrum van Europa, maar vooral in de grensgebieden, van Spanje en Hongarije tot in Scandinavië, gewijd aan ontginningen en bedijkingen, het opzetten van landbouw, veeteelt, mijnbouw, bierbrouwerij en wolhandel. Hun ‘fratres barbati’ (baardige lekebroeders), ‘conversi’ (zonder geloften aangesloten sympathisanten) en ‘mercenarii’ (loonarbeiders uit de omgeving) hielpen hen daarbij ten voordele van de welvaart. Na een periode van verslapping in de 16e/17e eeuw splitste zich onder leiding van de abt De Rancé van het Franse klooster La Trappe een tak van de grote orde af en groeide uit tot een groep kloosters met strenge observantie, waarbij zich ook vrouwenkloosters aansloten: de trappisten en trappistinnen. Bernardus werd in 1173 gecanoniseerd en in 1830 riep men hem uit tot kerkleraar. Zijn relieken rustten tot 1790 in de abdij te Clairvaux; na de Franse Revolutie in de kerk van Ville-sous-la-Ferté dichtbij Clairvaux (Aube). Hij werd de beschermer van mijnwerkers, imkers en kaarsenmakers en werd aangeroepen bij kinderziekten, bezetenheid, ziekten van het vee en in het stervensuur. Op Bernardus' sterfdag, 20 augustus, viert men zijn feestdag. Doorgaans heeft Bernardus, altijd in het grijze habijt van de schiere-monniken gestoken, de gebruikelijke attributen van een abt en stichter van een orde: mijter, staf (»Benedictus) en boek; soms een kerkmodel als kloosterstichter. Daarnaast onderscheidt hem het witte hondje (wit vanwege de lichte kleur van het habijt) waar zijn moeder vlak voor zijn geboorte van droomde, of een bijenkorf (vanwege zijn bijnaam; vgl. »Ambrosius). Aanvankelijk werd Bernardus geïdealiseerd afgebeeld: jong, met een korte baard en een geschoren kruin. Vanaf de 14e eeuw verspreidde zich vanuit Clairvaux een portret dat men voor een reële weergave hield, gebaseerd op een beschrijving uit ca. 1145 van zijn eerste biograaf, Geoffrey van Auxerre, die zegt dat zijn gelaat een strenge, vergeestelijkte schoonheid bezat, een zachte huid, met een | |
[pagina 74]
| |
Jan Provoost, Maria met Bernardus van Clairvaux en Benedictus van Nurcia. Royal Collection, Hampton Court. Bernardus is herkenbaar aan de cisterciënzer pij, de staf en de gunst van Maria, die hem melk uit haar borst op de lippen spuit. Benedictus draagt het zwarte benedictijnse habijt, een staf en het boek met zijn regel. Beide staven zijn getooid met de pannisellus, een versierde lap stof ter onderscheiding van een bisschopsstaf. Beiden dragen een monnikentonsuur (kruinschering) en een nimbus of aureool.
| |
[pagina 75]
| |
blos op de wangen; haar en baard lichtrood van kleur met witte strepen; opvallend mager. Het portret handhaafde zich tot in de 18e eeuw. Uiteraard zijn er ook kleinere en grotere cycli die te zamen ongeveer honderd scènes bevatten. De cyclus van het kloosterpand van de abdij Altenberg bij Keulen had ze alle honderd, ontworpen door de Meester van Sankt Severin en Anton Woensam uit het begin van de 16e eeuw. Delen ervan bevinden zich onder meer in het Schnütgen-Museum te Keulen. Daarnaast zijn het glasraam met cyclus ca. 1435 in de abdij te Heilsbronn en de reliëfs 1645 van Caravaglia in de abdijkerk Chiaravalle bij Milaan van belang. De meest bekende, uit de cycli geïsoleerde scènes zijn de zogeheten ‘Doctrina’ (Bernardus wordt door Maria die hem verschijnt onderwezen: werken van Filippo Lippi eerste helft 15e eeuw en Perugino ca. 1494), de ‘Amplexus’ (de gekruisigde Jezus omhelst met één arm de geknielde Bernardus: Fernandez, altaar ca. 1600 in het Convento de las Huelgas Reales te Valladolid), ‘Bernardus met de arma Christi’ (lijdenswerktuigen: Götz, altaar 1750 in de cisterciënzerproosdij te Birnau) en vooral de ‘Lactatio’. De ‘Lactatio’ heeft alles te maken met metaforen, die de abt zelf en zijn volgelingen gebruikten om hun intieme relatie met Maria, de moeder van Jezus, te verwoorden, en met een, voor moderne oren bizarre legende. Maria zou Bernardus verschenen zijn en hem op zijn gebed: ‘Monstra te esse matrem’ (Toon u ons een moeder; een gebed dat al zijn volgelingen dagelijks zingen), een straal moedermelk op de lippen hebben gespoten. De ons nu bevreemdende voorstelling is - het eerst in Spanje - talloze malen uitgebeeld: miniatuur ca. 1470 in een getijdenboek in het Catharijneconvent te Utrecht; Meester van Delft, schilderij ca. 1500 in het Catharijneconvent te Utrecht; anoniem paneel ca. 1525-40 in het Museum voor Schone Kunsten te Gent; De Grayer, schilderij ca. 1620-25 in het Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. Soms toont Maria alleen maar haar borst zoals op het paneel met de aandoenlijke gebaren ca. 1480 van de Meester van het Leven van Maria. De abt van Clairvaux wenste in zijn kloosters geen enkele versiering, geen overdaad, zelfs geen vrome afbeeldingen. Het leidde maar af. In de eerste decennia bouwden zijn cisterciënzers dan ook in Frankrijk en Engeland (Pontigny, Rievaulx of Fountains Abbey) pure architectuur: leeg, strak en hol, maar zo lucide als de mooiste Egyptische tempels. Bernardus liet weinig sporen na in de schone letteren, of het moest zijn in de geschriften van de vele mystici na hem die hij allen, direct of indirect, gevormd heeft. Geen van hen was er op uit letterkunde te produceren, maar bij een aantal hoort men soms de weerklank van de vurige, gespierde taal van zijn De diligendo Deo (Hoe God te beminnen; ca. 1126), en altijd de resonans van zijn bruidsmystiek: bij Eck(e)hart, Dante, Thomas a Kempis, Saint »François de Sales, de piëtisten en betrekkelijk recent nog bij een anonieme Franse karmelietes in het raadselachtige Cum clamore valido. Noodkreet van de Goddelijke Liefde 1935-39. Van Duinkerken z.j., 1937, 1943 en 1955-61; Durán 1953; Hümpfner 1927; Rafael/Durán 1953; Vacandard 1895 en 1910. |
|