Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdAmbrosius van Milaanis geboren in 339, waarschijnlijk te Trier. Zijn vader was hoofd van de pretoriaanse prefectuur in Gallië. Zijn moeder was een christin. Na de dood van de vader woonde de familie te Rome, waar een van Ambrosius' zusjes moniale werd. Na een uitstekende opleiding was Ambrosius met 30 jaar al stadhouder van de provincies Aemilia en Liguria met als standplaats Milaan. Toen daar de bisschopszetel in 374 vacant was, koos het volk hem, hoewel hij nog catechumeen was, tot opvolger. De doop en de wijding, die hem al acht dagen later werd toegediend, moesten hem met zijn ervaring als regent gereedmaken voor het ambt, dat in zijn tijd ook de civiele rechtspraak inhield, in deze grote, belangrijke en onder meer vanwege ariaanse twisten roerige stad. De priester Simplicianus leidde hem binnen in de kennis van de bijbel en de geschriften van de belangrijkste, vooral Griekse, christelijke auteurs. De ideeën van Origenes (eerste helft 3e eeuw), ongetwijfeld de grootste van de vroegchristelijke theologen, hebben zijn denken sterk beïnvloed. Ambrosius' episcopaat vertoonde een consequente politieke houding tegenover de staat (‘De keizer staat in de Kerk, niet daarboven’), een niets ontziende strijd tegen het arianisme en een resolute afwijzing van elk spoor van heropleving van het oude Romeinse geloof. Hij blokkeerde met twee brieven het plan | |
[pagina 32]
| |
van de senaat te Rome om de oude staatscultus en het priestercollege weer te subsidiëren en het beeld van godin Victoria weer in zijn vergaderzaal op te stellen. Als raadgever van drie keizers, Gratianus, die hij opvoedde, Valentinianus ii en Theodosius de Grote, wist hij toch zijn onpartijdigheid te bewaren. Zo verplichtte hij Theodosius, toen die te Tessalonica (Tessaloniki) zevenduizend rebellen had laten vermoorden, tot een vernederende kerkboete alvorens hem weer tot de Milanese basiliek toe te laten. Boven alles was Ambrosius pastor bij wie prediking, zorg voor de liturgie en instructie van zijn clerus en voor de »asceten op de eerste plaats kwamen. Hij dichtte voor zijn kerkvolk instructieve hymnen om het zingend te wapenen tegen de ariaanse ketterij. Zijn lucide preken waren aanleiding tot de ‘bekering’ van »Augustinus, die door hem gedoopt werd. Nagelaten geschriften zijn goeddeels de literaire neerslag van zijn prediking. Hij stierf in 397. Zijn graf bevindt zich in de crypte van de San Ambrogio te Milaan. Zijn biograaf Paulinus en latere legenden vertellen hoe het zou zijn toegegaan bij Ambrosius' bisschopskeuze. Toen een kind in de kerk iets riep verstond het volk dat als een aanwijzing om de niets vermoedende en argeloos aanwezige stadhouder bij acclamatie te kiezen. Verder laten de legenden hem duivels uitdrijven, wonderen verrichten (opwekking uit de dood van een kind, genezingen, redding van een huis bij watersnood en straf van een rijkaard, die door de aarde wordt verzwolgen) en op mysterieuze wijze in contact staan met zijn tijdgenoot »Martinus van Tours, wiens uitvaart hij zelfs - tijdens een extase verplaatst - geleid zou hebben. Volgens een nog latere legende zou Ambrosius als patroon van Milaan de legers van Frederik Barbarossa de stad uit gegeseld hebben (tweede helft 12e eeuw). Zelf heeft hij ook aanleiding gegeven tot legendevorming door zijn ‘vondst’ van het gebeente van twee heiligen in de Milanese kerk van de martelaren Felix en Nabor (»Felix en Adauctus). Op grond van herinneringen van twee grijsaards en van miraculeuze gebeurtenissen nam Ambrosius aan, dat de ontdekte resten behoorden aan twee martelaren uit de tijd van de vervolgingen: Gervasius en Protasius. Hij liet de relieken overbrengen naar zijn basiliek en vertelde er uitvoerig over. Een ten onrechte op zijn naam gestelde brief ca. 415 kent al een legende rond de twee ‘heiligen’, wier cultus en verering - men riep hen aan bij en tegen vloeiingen en incontinentie - zich vanaf de 5e eeuw over Europa verspreidde, waardoor een vrij uitvoerige iconografie ontstond.
Een tijd lang vond men Ambrosius vooral een compilator en een doorgever van vroegere verworvenheden; de moderne patrologie echter toonde daarnaast ook de originaliteit van deze westerse »kerkvader. Van zijn werken is het Hexaemeron (zesdagen-werk), een exegese van het scheppingsverhaal in Gen. 1-2,4a naar het voorbeeld van een werk van »Basilius de Grote, het belangrijkste. Het is met zijn natuurschilderingen ook literair van belang. In zijn geschriften over de christelijke maagdelijkheid werkte Ambrosius ideeën van Origenes over de ‘bruidsmystiek’ (»maagden) verder uit en beïnvloedde daarmee zeer sterk de middeleeuwse mystiek. Voor de ontwikkeling van de leer over Maria heeft men zich in de middeleeuwen - niet altijd onkritisch - op passages uit zijn werk beroepen. Vandaar dat men hem aantreft op schilderwerken waarop historische figuren Maria eren. Ambrosius' kaliber blijkt ook uit verhalen, die de Legenda Aurea uitvoerig meedeelt. Het bekendst is die van een bijenzwerm in zijn wieg, die hem niet schaadde: een anekdote die ook van Plato en Pindarus verteld wordt en in zijn geval zeker iets te maken heeft met de verklaring van Ambrosius' naam uit de hemelse honingdrank. Zij bezorgde hem als attribuut een kind in een wieg of een bijenkorf en maakte hem tot patroon van imkers en kaarsenmakers. Soms draagt hij op de arm een kerkmodel, waardoor hij patroon | |
[pagina 33]
| |
van de steenhouwers en metselaars werd. Vanaf de 15e eeuw, maar vooral sinds de Contrareformatie heeft hij ook wel een gesel als teken van zijn manhaftig optreden. Zijn feest wordt gevierd op 7 december. Van Ambrosius bestaat een authentiek portret, geen tachtig jaar na zijn dood gemaakt: een mozaïek, kort na 470 in de kapel van San Vittore in Ciel d'Oro bij de San Ambrogio te Milaan, waarop hij een lange tuniek, eenvoudige mantel, een kruis aan een hanger en sandalen draagt; het hoofd iets naar rechts gebogen, kort haar, snor en baardje, een sprekersmond met wat dikke lippen en een iets afgezakt rechteroog (een afwijking die men ook op zijn gebeente vond). Als bisschop werd hij afgebeeld onder meer op een 9e-eeuwse sculptuur aan de preekstoel in zijn kerk te Milaan, op een 12e-eeuws reliëf aan het ciborium boven het altaar aldaar en een 15e-eeuws reliëf van Jacopo della Quercia aan het portaal van de San Petronio te Bologna. Onder de »belijders heeft hij zijn plaats aan het rechter zijportaal na 1224 te Chartres (zijn staf steunt op de usurpator Maximus, die Gratianus overwon en doodde). Vanaf de 8e eeuw dragen miniaturen in codices met zijn werken een auteursportret, waarop hem soms een Heilige-Geestduif als inspiratiebron begeleidt (Egino-codex ca. 800 uit Verona en een 11e-eeuws handschrift met commentaar op Ps. 118). Vaak werd hij vanaf de 14e eeuw als kerkvader afgebeeld, menigmaal samen met de andere drie. Hij is dan als bisschop gekleed en heeft een boek als attribuut: schilderingen 1482 van Justus van Gent, waarop de kerkvaders - als humanistische geleerden opgevat - samen met de grote antieke wijzen prijken, en een sculptuur 1753-54 van Sturm in de bedevaartkerk in Wieskirche. Het viertal ziet men ook in combinatie met de vier evangelisten, de paradijsstromen (Gen. 2, 10-14) en de kardinale deugden: school van Giotto, 14e-eeuwse fresco's aan de gewelven van de bovenkerk in Assisi. Doorwerking van de middeleeuwse visieAmbrosius van Milaan, mozaïekportret, kort na 470, in de San Vittore in Ciel d'Oro bij de San Ambrogio, Milaan. De man draagt een tuniek met clavi (sierstrepen), waarover een byrrus (wollen mantel tegen kou en regen), die met een metalen kruis voor de borst bijeen wordt gehouden.
| |
[pagina 34]
| |
op Ambrosius' leer over Maria blijkt uit zijn plaats te midden van andere heiligen bij de Italiaanse ‘Sacra Conversazione’, zoals op het werk ca. 1500 van Alvise Vivarini en Basaiti in de Frari-kerk te Venetië en werk 1488-94 van (Ambrogio di Stefano) Borgognone in het kartuizerklooster te Pavia, en bij de contrareformatorische ‘Immaculata’ (Maria als gevrijwaard voor de erfzonde) zoals op werken van Reni ca. 1620 en van Dossi 1546. In Ambrosius' basiliek te Milaan bevindt zich een Karolingisch altaar met aan de achterzijde - in gouden drijfwerk - twaalf scènes uit Ambrosius' leven. Deze cyclus vertoont dezelfde opbouw en in detail zeer sterke overeenkomsten met de aan de voorkant van hetzelfde altaar afgebeelde reeks taferelen uit het leven van Jezus, waaraan men terecht de analogie afleest tussen de bisschop en zijn Heer (vgl. »Martinus en »Nicolaas). Verder kan gewezen worden op enkele andere cycli: een met vier fresco's ca. 1430 van Masolino in de Catharinakapel in de bovenkerk van de San Clemente te Rome, een uit ca. 1475 met twaalf reliëfs aan de koorbanken in de San Ambrogio te Milaan en een zeer uitvoerige reeks anomieme fresco's in de Cappella Grifi in de San Pietro in Gessate te Milaan. Weergegeven werden in totaal een kleine dertig gebeurtenissen, waaronder scènes rond Ambrosius' geboorte, bisschopswijding, strijd tegen de arianen, maatregelen tegen Theodosius, ontmoetingen met Augustinus en Monica, zorg voor de relieken van Gervasius en Protasius, zijn dood en begrafenis, wonderen en de relatie tot Martinus van Tours. Bijna alle onderdelen van de cyclus werden ooit wel eens afzonderlijk uitgebeeld. Het verhaal van de bijenzwerm komt voor op een initiaal in een 11e-eeuws handschrift van Ambrosius' De officiis ministrorum (een op Cicero's werk gebaseerde poging tot een christelijke ethiek). Vanaf de 16e eeuw was de scène met keizer Theodosius populair, hetgeen verband hield met contrareformatorische opvattingen over de verhouding tussen Kerk en staat: onder meer werken van Van Dyck ca. 1618 en Subleyras 1745. Uiteraard komt Ambrosius voor in alle »Augustinus-cycli en in die van Gervasius en Protasius (bijvoorbeeld op glasramen uit 1160 en 1260 en op gobelins ca. 1500 te Le Mans). ‘Zijn’ martelaren, Gervasius en Protasius, werden aanvankelijk voorgesteld als een grijsaard en een jonge man (mozaïek 12e eeuw in de genoemde Cappella San Vittorio te Milaan en houten sculptuur 1526 aan het hoofdaltaar in het Münster te Breisach; met martelwerktuigen). Als edellieden flankeren zij Ambrosius, die te paard met gesels de Duitse legers verdrijft in de slag bij Parabiago, op 15e-eeuwse, aan Vicenzo Seregni toegeschreven muurschilderingen in de oorspronkelijk aan Ambrosius gewijde kerk te Negrentino bij Prugiasco (Zwitserland). Ook dragen zij als diakens dalmatieken (marmeren beelden ca. 1625 van Bourdin in hun kerk te Parijs; met martelaarspalmen). De Spaanse dichter Prudentius werkte in zijn Contra Symmachum 402/03 de twee brieven van Ambrosius over het herstel van de Victoria in de senaat om tot een groot, tendentieus en propagandistisch gedicht, dat in stijl en felheid herinnert aan Juvenalis en Lucianus. Ambrosius' vroegere secretaris Paulinus schreef ca. 422, daartoe aangezet door Augustinus, een stichtelijke Vita naar de gewoonte van de tijd. Maatschappijkritiek en problemen rond macht spelen in de historische roman 1966 van de Hongaar Tibor, Kiközösítö (Excommunicator) rond een bisschop die innerlijk verdeeld is door zijn opvattingen over politiek en geloof. Voor de geschiedenis van de muziek is Ambrosius van belang. Zijn hymnen heeft hij, steunend op Griekse kerkmuziek, zelf van melodieën voorzien. Daaronder verdienen vooral vermelding het ochtendlied Aeterne rerum conditor (Eeuwige schepper van de dingen), het avondlied Deus creator omnium (God, schepper van het al), het kruislied Jam surgit hora tertia (Het derde uur breekt aan) en het kerstlied Intende qui regis Israel (Hoor, gij die Israël regeert). De melodieën gingen verloren. | |
[pagina 35]
| |
Courcelle 1973; Dudden 1935; Elbern 1952; Opelt 1967 en 1968; Palanque 1933; Pellegrino 1961; Rahner 1943; Sant' Ambrogio 1940. |
|