Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdAugustinus van Hippois de grootste en invloedrijkste bisschop en theoloog van het Westen uit de vroegchristelijke tijd. Aurelius Augustinus - zo luidde zijn volle naam - werd geboren in 354 als zoon van de niet-christen Patricius en de christin Monica. Zijn moeder gaf hem, catechumeen nog, een christelijke opvoeding, waarvan hij echter tijdens zijn studie te Madaura en Carthago afstand nam. Het waren vooral de inhoud en met name de niet-klassieke taal van de bijbel die hem van het christendom vervreemdden. Na zijn studie doceerde hij te Tagaste, Carthago en Rome als retor. In deze periode (ca. 372-89) was hij een tijd lang toehoorder bij de manicheeën, waarna hij zich aan de studie van het neoplatonisme wijdde. Hij had toen een vaste relatie met een vrouw, die hem een zoon schonk, Adeodatus. Naar de residentie-stad Milaan gereisd in de hoop daar volgzamer studenten en een betere positie te vinden dan in Rome, ontmoette hij »Ambrosius en kwam hij in contact met het kloosterleven aldaar. Na lang beraad liet hij zich in 387 door hem dopen, tot grote vreugde van zijn moeder Monica, die hem nagereisd was. Hij kwam tot dit besluit door een ervaring onder een vijgeboom in een tuin: gekweld door twijfels had hij onder het lezen van de bijbel de kreet van een kind gehoord, die hij verstond als ‘tolle, lege’ (neem en lees). Hij sloeg daarop zijn bijbel open en stootte op Rom. 13,13-14 (loslaten van de begeerte en ‘zich bekleden met de Heer Jezus’). Bij de aanvang van de terugreis naar Afrika stierf Monica te Ostia. Met vrienden, onder wie Alypius, en zijn zoon Adeodatus, die met hem samen gedoopt waren, leefde hij in zijn geboortestad Thagaste (Numidië) enkele jaren als monnik. In 391 koos en wijdde men hem tot priester van Hippo Regius (thans Bône), waar hij op bezoek was. Tegen zijn zin werd hij in 395 bisschop van de stad. Dat bleef hij - met zijn clerus in een kloostergemeenschap levend - tot zijn dood. | |
[pagina 49]
| |
Uit zijn bisschopsambt - een last, noemt hij het vaak zelf - kwamen al zijn taken voort: die van predikant (niet alleen in Hippo, maar ook voortdurend elders gevraagd), rechter (aan het ambt inherent), vredestichter op synodes, exegeet, polemist (vooral tegen de onverdraagzaam schismatieke donatisten en de naar zijn mening te lakse pelagianen), theoloog en correspondent, van wie iedereen graag een brief in zijn bezit had. Het resultaat daarvan zijn 93 werken, waarvan er tien verloren gingen, en daarnaast honderden preken en brieven, waaronder er zijn met de omvang van een traktaat (de zgn. uitgave van de Maurijnen van Augustinus' werken uit 1679-1700, opgenomen in Migne, Patrologia Latina 1844-55, is nog altijd de beste; in de verschijnende delen van het Corpus Christianorum groeit een kritische editie). Twee vrouwen speelden in Augustinus' leven een grote rol: zijn moeder Monica en de vrouw uit zijn jeugd die hij een enkele maal met respect vermeldt zonder haar naam te noemen. Hij stierf in 430, terwijl de Vandalen Hippo belegerden. Pavia beroemt zich sinds ca. 700 op het bezit van zijn gebeente. Monica's relieken werden in 1162 naar de augustijnerabdij in de Arrouaise (Arras) en in 1430 naar Rome overgebracht. De bekendste werken van Augustinus zijn naast Confessiones (398; Belijdenissen, autobiografie tot 387) onder meer Soliloquia (387; een gesprek met zichzelf over de ziel), De Trinitate (399-419; Over de Drieëenheid), Enchiridion (424; letterlijk ‘Gereedschap’: een korte geloofsleer) en De Civitate Dei (413-26; Over de stad Gods). Het laatste - het grootste en lastigste, zegt hij zelf - was bedoeld als een weerlegging van de mening dat de christenen schuld hadden aan de val van Rome in 410. Het werd een grote synthese van historie, cultuur en openbaring en voor eeuwen een handboek voor de verhouding van Kerk en staat. In de Retractationes uit 426-27, waarin al zijn geschriften opnieuw ter hand werden genomen en bewerkt, besprak hij kritisch zijn eigen oeuvre. Augustinus' vriend Possidius van Calama schreef kort na 430 - niet altijd betrouwbaar - zijn leven. Legendevorming rond Augustinus was bescheiden. De Legenda Aurea vermeldt een aantal, vooral postume wonderen (genezingen en hulp bij problemen). In de iconografie treden vooral twee verhalen naar voren: over de pelgrim wiens voeten hij waste en in wie hij Jezus herkende, en over het kind dat hij bij een wandeling langs het strand zag en dat met een schep de zee naar een kuiltje wilde overbrengen. Augustinus' opmerking dat dat onbegonnen werk was werd beantwoord met de vaststelling uit de kindermond, dat dit karwei eerder klaar zou zijn dan de poging van de bisschop om het wezen van de Drieëenheid uit te leggen. Het verhaal, voor het eerst door de aartsverteller Caesarius van Heisterbach (eerste kwart 13e eeuw) over een anonymus meegedeeld, werd ongeveer een kwart eeuw later door Thomas van Cantimpré met Augustinus in verband gebracht. Het genoot vooral vanaf de 15e eeuw populariteit.
Voor alle middeleeuwse auteurs golden Augustinus' werken als de grootste onder de auctoritates (teksten van auteurs uit de oudheid waarop men zich veilig kon beroepen en die men becommentarieerde). Op aan aantal punten waren Augustinus' gedachten zo complex, dat men eeuwenlang vocht over de uitleg: vooral over genade en vrije wil. Men denke aan het beroep dat op hem gedaan werd door beide partijen in de tijd van de Reformatie en aan de onzalige strijd rond het jansenisme in de 17e en het begin van de 18e eeuw. Pessimisme over huwelijk en seksualiteit was Augustinus als oud-aanhanger van het manichïsme (gnostieke pseudo-christelijke leer die uitgaat van een volkomen, in diepste wezen boze en boosaardige schepping, en die pretendeert voor alle vragen een oplossing te kunnen bieden) niet vreemd en bleef onder meer via hem de christelijke ethiek belasten. Vanwege zijn vermogen om open over innerlijke ervaringen te spreken is | |
[pagina 50]
| |
van geen mens uit de oudheid zoveel over het gevoelsleven bekend als van Augustinus. Voorschriften die hij voor zijn leefgemeenschap naliet werden en worden nog door veel leden van kloosterorden als leefregel gebruikt, waaronder met name die van de augustinessen en de augustijner eremieten of koorheren. Theologen, boekhandelaren en bierbrouwers kozen zijn bescherming. Men riep hem aan tegen oogziekten. Zijn feest wordt op 28 augustus gevierd. Een hart, soms met pijlen doorboord (vanaf ca. 1450), vaak met uitslaande vlammen, is Augustinus' meest voorkomende attribuut: symbool, ook volgens hemzelf (‘cor ad cor loquitur’ - het ene hart spreekt tot het andere; en Conf. 9,2,3: ‘met een liefdespijl hebt u ons hart doorboord’), van het ‘gevoel’ waarmee ervaren wordt en waarmee ook elke kennis begint; daarom ook symbool van liefde en Godservaring. Een kind met een schepje naast hem verwijst naar de onnozele legende en zegt iets (of niets) over zijn theologie van de Drieëenheid. Ook een ganzeveer, een kruis of het model van een kerk (Civitas dei) komen voor, maar het zijn minder individuele attributen. Soms wordt hij in het zwarte habijt van de augustijner monniken, meestal echter als bisschop voorgesteld. De oudste afbeelding van Augustinus toont hem in voorname kledij (een witte tunica met rode sierzomen, clavi, en een wit pallium over een schouder) zittend in zijn ‘secretarium’ voor een lezenaar met een grote foliant terwijl hij het spreekgebaar maakt - rechterhand iets omhoog: een fresco uit de tijd voor 600 in de bibliotheek van Gregorius de Grote in het Lateraan te Rome, in feite een vergroot auteursportret. Het onderschrift luidt: ‘Veel vaders behandelden veel, maar hij alles, zijn verheven ideeën in de Romeinse taal luid verkondigend.’ Sommigen menen dat de fysionomie van deze oude, kalende man, die wat verstoord, met samengetrokken mond, van zijn lectuur opkijkt, op originele trekken teruggaat. Bijna altijd draagt Augustinus het brandende hart in de hand: uit vele voorbeelden een miniatuur (samen met »Agnes) 1459-60 in het zgn. Fagel-missaal uit het Agnesklooster te Delft; het houten reliëf op een lob aan het 15e-eeuws triomfkruis van Jan Borremans in de Sint-Pieterskerk te Leuven; 16e-eeuws initiaal in een graduale uit de abdij van Gembloux in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel: te midden van andere ordestichters en -stichteressen. Pijlen treffen hem bijvoorbeeld op het schilderij ca. 1650 van Murillo, waar het kind Jezus op Maria's schoot ze op hem richt. Het water scheppende kind vergezelt hem op het kerkvadersaltaar ca. 1480 van Michael Pacher uit Neustift bij Brixen (Zuid-Tirol), op panelen van Pinturicchio 1495 uit de Santa Maria degli Angeli te Perugia en van Bellevois ca. 1650 in het Catherijneconvent te Utrecht. Het kerkmodel draagt hij op een miniatuur begin 14e eeuw in een De-civitate-handschrift in de Hofer Collection te Cambridge (Mass.). Vanaf de 12e eeuw zijn afbeeldingen van Augustinus als »kerkvader (altijd samen met de anderen) in toenemend aantal aanwijsbaar. De middeleeuwse handschriften met zijn werken hebben miniaturen met een auteursportret (onder meer een uit het begin van de 11e eeuw in de Bibliothèque Nationale te Parijs), soms met duif en/of engel die hem inspireren (12e-eeuws handschrift uit Limoges aldaar), een docerende (De-civitate-handschrift begin 12e eeuw uit Canterbury in de Laurentiniana te Florence) of een dicterende bisschop met zijn secretaris (handschrift 10e eeuw te Orléans en een 15e-eeuwse bloemlezing van Francisco de Maronis in de Kon. Bibliotheek te Brussel). Piero della Francesca schilderde hem ca. 1450 als strenge bisschop, staande, met staf, mijter (met daarop een verrijzende Christus), boek en koorkap (op de zoom waarvan een twaalfdelige ‘leven van Jezus’-cyclus) over het ordegewaad heen. Een ongewoon statieportret als een ongezond dikke bisschop is afgebeeld op een anoniem schilderij uit de 15e of 16e eeuw in het Sint Janshospitaal in Brugge. Een opleving in de | |
[pagina 51]
| |
14e eeuw onder de augustijner eremieten was de oorzaak van een reeks afbeeldingen van Augustinus in pij als stichter van hun orde: 14e-eeuwse anonieme fresco's in de Sant' Agostino te Rimini en in het meisjesweeshuis te Siena (de regel schenkend aan augustijner monniken en monialen) en een altaarstuk ca. 1475 van Pinturicchio (in pij door engelen omhooggeheven boven »Benedictus en »Bernardus). Matthäus Günther, Doop van Augustinus, fresco, 1792, in de Augustinuskerk te Rottenbuch (Oberbayern).
Rechts dient Ambrosius in vol ornaat de doop toe; links wacht wellicht Alypius, Augustinus' vriend, zijn beurt af. Links de top van de preekstoel in de kerk met als bekroning een engel met Mozes' stenen platen en een stralend Oog van God. De grote verering van de humanisten voor Augustinus blijkt vooral uit talrijke 15e-eeuwse geleerdenportretten, waarop hij in zijn studeervertrek zit te midden van zijn boeken en schrijfmateriaal: onder meer een predella ca. 1455 van Filippo Lippi in de Uffizi te Florence (Augustinus in gebed terwijl drie stralen het vertrek binnen schieten en hem doorboren, terwijl hem de Drieëenheid in de vorm van drie stralende kopjes verschijnt), een fresco 1480 van Botticelli in de Ognissanti-kerk te Florence en schilderijen | |
[pagina 52]
| |
van een anonymus 1477 in de Lorenzkirche te Neurenberg (Augustinus met bril) en van Carpaccio ca. 1500 (schouwend opziend van zijn schrijfwerk, in een ruim vertrek met zelfs een huisaltaar in een nis). Vermelding verdienen enkele bijzondere werken: de Augustinus-miniaturen in de Franse vertaling, in opdracht van koning Karel v, van De civitate dei door Raoul de Presles 1445 (Kon. Bibliotheek te Brussel); het grote Augustinus-altaar uit het einde van de 15e eeuw van Jaime Huguet in het Museo de Arte de Cataluña te Barcelona; Rubens' schilderij ‘Alle boetvaardige heiligen rond Maria’ 1617/18 in de Gemäldegalerie te Kassel, onder wie Augustinus, en de gravures in 17e-eeuwse folianten zoals die van Verbruggen (waarop aan Augustinus' voeten vier ketterse pausen zitten) als titelblad in Cornelius Jansenius' Augustinus, het geleerde boek van 1640 dat in die eeuw onbedoeld lont werd voor de explosie van de weinig verheffende, van bekrompen opvattingen over het christendom getuigende strijd rond het jansenisme. Parallel aan oplevingen van de Augustinusverering en van vitaliteit in de augustijnerorde vallen er in verschillende perioden uitgebreide levenscycli van hem te zien: onder (veel) meer een glasraam ca. 1320 in de augustijnerkerk van Erfurt, reliëfs 1362 van Giovanni di Balduccio en Bonino da Campione aan de rustplaats van Augustinus' gebeente in de San Pietro in Ciel d'Oro te Pavia. Niemand vertelde in de 15e eeuw beter over de bisschop van Hippo dan Benozzo Gozzoli (met Giusto d'Andrea) op diens, helaas moeilijk zichtbare fresco's 1465 aan de muren van het koor in de augustijnerkerk te San Gimignano. Van de cycli uit de 17e en 18e eeuw (voorop de serie gravures van Bolswert in Iconographia Augustini 1624) leggen bijna alle de nadruk op Augustinus als ketterbestrijder. Twee grote fresco-cycli uit de Zuidduitse barok staan op naam van de produktieve Matthias Günther in de overdadige interieurs van de kerken te Indersdorf 1754 en Rottenbuch 1792 met hun Biedermeier-augustinussen op elke leeftijd. Als afzonderlijke scènes werd vooral een zestal gebeurtenissen afgebeeld. Allereerst Augustinus' bekering (altijd onder een vijgeboom), geschilderd door onder meer Barend van Orley (paneel ca. 1530) en Altomonte (altaarstuk 1720 in Stift Sankt Florian). Vervolgens de doop van Augustinus. Een anonieme beeldhouwer gaf deze in 1549 weer in een groep stenen beelden in de kathedraal te Troyes, en Van Loo op een schilderij ca. 1755 in de Notre-Dame-des-Victoires te Parijs. Verder werd het kind aan het strand (15e-eeuws miniatuur in het Sforza-getijdenboek) in de 16e en 17e eeuw vooral populair als uiting van contrareformatorische reserve tegenover de vooruitgang van de wetenschappen (onder meer Caldara, grisaille ca. 1535 in de Stanza della Segnatura in het Vaticaan; schilderijen van Desiderio 1623; Willmann 1696 en Petrucci 1713 in de Sant' Agostino te Florence) of als mogelijkheid de visionaire bisschop te stellen tegenover de geringheid van een kind (schilderijen van Rubens ca. 1620 in de Narodni Galerij te Praag en van Guercino ca. 1640 in het Prado te Madrid). Een andere voorliefde die leefde in de 17e-eeuwse augustijnerkloosters voor het verhaal van de voetwassing bij een pelgrim (waarschijnlijk van Spaanse oorsprong; 15e eeuw) blijkt met name uit een doek ca. 1650 van Murillo in het Walter Art Center te Minneapolis. Hierop zegt de pelgrim-Jezus tot Augustinus: ‘Omdat je de Zoon Gods vandaag in levenden lijve mocht zien, vertrouw ik nu mijn Kerk aan jou toe’, waarbij het kerkmodel nu teken is voor de universele Ecclesia: Augustinus, en daarmee de augustijnen, wordt door goddelijke opdracht verantwoordelijk voor wel en wee van de Kerk. Een schilderij 1636 van Rombouts in de Sint-Augustinuskerk te Antwerpen en een schildering in een lunet 1704 van Heintsch behandelen eveneens dit thema. Een zelfde triomfalistische teneur hebben in de 17e eeuw de latere afbeeldingen (na veel middeleeuwse zoals onder meer een 12e-eeuws fresco in de Saint-Sernin te Toulouse) van het onderricht dat de | |
[pagina 53]
| |
bisschop zijn priesters geeft in de orderegel: bijvoorbeeld een schilderij ca. 1525 van Ferrari en een fresco 1732 van Reiner in de Thomaskerk te Praag. Zijn apotheose tenslotte, aan wanden en gewelven van kloosters in de 17e en 18e eeuw veelal overdadig voorgesteld, wees vooral op Augustinus' ‘verdienste’ als ketterbestrijder: schilderij ca. 1660 van Coello uit het Spaanse augustijnerklooster te Alcalá (ketters als draken en idolen) of het slotstuk van Günthers cyclus ca. 1760 te Indersdorf in Oberbayern (bliksemschichten uit door engelen opgeheven geschriften van Augustinus treffen neertuimelende ketters). monica, die ca. 332 te Thagaste geboren werd en waarschijnlijk van Berberse afkomst was, werd als weduwe in het zwart gekleed meestal afgebeeld met als attributen boek en/ of kruisbeeld (Antonio da Fabriano, polyptiek ca. 1471, en Benozzo Gozzoli in zijn cyclus te San Gimignano), soms in gebed (schilderijen van Escamilla ca. 1605 en Carducho ca. 1610). In gezelschap van haar zoon staat zij op een schilderij 1657 van Giordano in het Monasterio de la Encarnación te Madrid of troont zij te midden van augustinessen op een werk ca. 1484 van Botticini in de Santo Spirito te Florence. Zij ontbreekt uiteraard in geen enkele Augustinus-cylus. Naar voren komen daarin afbeeldingen met haar huwelijk, de opvoeding van haar zoon, haar gebed om zijn bekering, het afscheid bij zijn vertrek, de ontmoeting met Ambrosius, Augstinus' doop, gesprekken met hem, haar sterfbed (uit de legenden: laatste communie en verschijning van het kind Jezus) en haar apotheose. Een eigen cyclus begeleidt de voorstelling op het genoemde werk van Botticini. Op een schilderij 1696 van Solimena in de Santa Maria Egiziaca te Forcella reikt Maria haar gordel aan Monica. Augustinus' zoon Adeodatus, die in 389 - 16 jaar oud - stierf, komt voor in de Augustinus-cycli. In de 18e eeuw draagt hij daarin het augustijner habijt zoals op de fresco's van Anwander 1754 in het koor van de Augustinus-kirche te Münnerstadt en van Enderle 1771-72 in de kapel van het seminarie te Mainz. Ook Alypius, die in 394 bisschop van Thagaste werd, had zijn plaats in de cycli met het leven van zijn vriend Augustinus. Op afbeeldingen met de bekeringsbelevenis in de tuin, waarvan Augustinus hem als eerste deelgenoot maakte, staat hij altijd terzijde. Petrarca, laatste middeleeuwer en eerste renaissance-mens, die Augustinus waarachtig niet alleen op de Mont Ven toux las, legde hem in een gesprek met zichzelf De secreto conflictu curarum mearum (Verborgen strijd van al mijn problemen) 1342-43 ten overstaan van Laura-Vrouwe Wijsheid zijn verscheurde ziel bloot (vgl. 15e-eeuws miniatuur in een handschrift met de werken van Petrarca in het archief van het Groot-Seminarie te Brugge: beiden voor de troon van Wijsheid). Gretser schreef een toneeldialoog Dialogus de conversione Sancti Augustini, Ingolstadt 1592. Lope de Vega ca. 1600 en het jezuïetentoneel in de 16e en 17e eeuw legden een pedagogisch accent op Augustinus als bekeerling. De Westvlaamse priester-dichter Claeys verwerkte in 1878 de strandlegende in een bescheiden ballade Sint Augustinus en het kind. De muziekgeschiedenis kent in de 18e eeuw twee oratoria: een van Massara, Conversione di Sant'Agostino en in diens voetspoor een van Hasse 1750 met dezelfde titel. Ook moderne componisten vonden inspiratie bij Augustinus: de Belg De Malengrau, La legende de Saint Augustin 1934 voor soli, koor, orkest en orgel; de Zwitser Huber, Soliloquia Sancti Aurelii Augustini 1962 voor soli, twee koren en orkest; en het koorwerk voor bariton, koor en orkest op teksten uit de ‘Confessiones’ van Tippetts Vision of Saint Augustine 1965. Van Bavel 1986; Brown 1967 en 1992; Buchowiecki 1947; Courcelle 1965 en 1969; Davids 1991; Hümpfner 19482; Van der Meer 1947; Meulenberg 1980; Müller 1930; Vossler 1932. |
|