Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdKerkvaders & Kerklerarenzijn heiligen die in de Kerk vanwege de kwaliteit van hun geschriften zo veel gezag hebben verworven, dat hun ideeën als maatgevend voor het geloof kunnen worden beschouwd. De geschiedenis van de begrippen ‘leraar’ en ‘vader’ in het christendom is in grote lijnen als volgt. Al vanouds hoorde het ambt van leraar (didaskalos, doctor) tot de bijzondere taken in de gemeenten (1 Kor. 12,28-29: in een, overigens niet volledige lijst van charismatische gaven). Het is de leraar die het, door zogenaamde ‘profeten’ enthousiast, maar niet altijd duidelijk beleden geloof (‘spreken in vervoering’) voor de gemeente verstaanbaar maakt en uitlegt (1 Kor. 14,1-19). Daarnaast | |
[pagina 224]
| |
kwam al vroeg de titel ‘vader’ voor (1 Kor. 4,15 en bij onder meer »Irenaeus van Lyon). Vanaf de 4e eeuw kregen op concilies en synoden verzamelde bisschoppen deze titel, en toen men in de 5e eeuw in de strijd tegen de Nestorianen, die Maria's goddelijk moederschap ontkenden, verzamelingen (florilegia) ging aanleggen van betrouwbare teksten van oudere auteurs, kregen die eveneens de naam ‘vaders’. Uit de teksten van de laatsten ontleende men materiaal om een bewijs voor de orthodoxie te construeren. Dit gebruik: het hanteren van een bewijs uit de ‘doctrina patrum (leer van de vaders)’, werd overgenomen in de vroege middeleeuwse theologie, die zich bij voorkeur op deze ‘auctoritates’ (gezagvolle auteurs) beriep. Uit de lutherse theologie van de 17e eeuw stamt, ter onderscheiding van bijvoorbeeld bijbelse of speculatieve theologie, het begrip ‘theologia patristica’: reflectie op de ideeën in de geschriften der ‘vaders’. Hier lag het begin van een zelfstandige wetenschap, de patristiek, die zich bezighoudt met de bestudering van de vroegchristelijke literatuur en die sinds de opbloei van deze wetenschap vanaf de 19e eeuw als voornaamste instrumenten gebruik maakt van grote edities van Griekse, Latijnse, Syrische en Koptische ‘vaderteksten’. Een andere naam voor deze wetenschap is ‘patrologie’, die misschien meer dan de patristiek eerder de nadruk legt op de theologie van de vaders dan op de literair-historische bestudering van hun teksten. Een bijzondere groep onder de ‘vaders’ vormen de ‘apostolische vaders’, een naam voor die groep vroegchristelijke auteurs die nog contact met de apostelen gehad (zouden kunnen) hebben. Hun geschriften hebben een groot gezag. De grote kerkvaders uit het Oosten zijn »Basilius de Grote, »Gregorius van Nyssa, »Gregorius van Nazianze en »Johannes Chrysostomus; uit het Westen »Ambrosius, »Augustinus, »Hieronymus en »Gregorius de Grote. Het getal vier gaat terug op antieke groepen van vier (geleerden, helden en dergelijke) en op parallellen met de vier paradijs-Preekstoel, 17e eeuw, in de Sint-Salviuskerk te Limbricht (bij Sittard). Het werk is afkomstig uit Klein Nazareth te Geldern en is in 1803 voor deze kerk verworven.
De beeldjes van de vier Latijnse kerkvaders zijn uit de 16e eeuw. Men ziet Hieronymus met zijn leeuw en Augustinus als bisschop met staf en boek. Op de andere zijden staan Ambrosius en Gregorius de Grote. | |
[pagina 225]
| |
stromen (Gen. 2,10-14), de vier evangeliën en de vier kardinale deugden. In de geschiedenis van de liturgie, de hagiografie en iconografie worden de titels in zoverre enigszins anders gebruikt, dat de term ‘vaders’ bij voorkeur gebruikt wordt voor alle orthodoxe vroegchristelijke auteurs, de term ‘kerkvaders’ liefst voor enkele coryfeeën onder hen, en de kwalificatie ‘kerkleraar’ sinds het einde van de 13e eeuw voor personen, die weliswaar niet in de christelijke oudheid leefden, maar wel - later - een orthodoxe leer onderwezen, een heilige levenswandel vertoonden, uitblonken in een grote eruditie en door het kerkelijk leergezag als zodanig officieel erkend werden; sinds 1967 (»Teresa van Ávila) en 1970 (»Caterina van Siena) ook vrouwen. Er zijn er een dertigtal. Het Oosten kent nog andere groeperingen van kerkelijke autoriteiten, zoals ‘de drie Cappadociërs’: de reeds genoemde Basilius en de Gregorii uit Nyssa en Nazianze, drie geleerde vrienden uit Cappadocië (samen afgebeeld bijvoorbeeld op een 11e-eeuwse miniatuur in een handschrift in de Bibliotheek van het Patriarchaat te Jeruzalem: de beide Gregorii bij de lijkbaar van de gestorven Basilius); verder de ‘hiërarchen’: bisschoppen die als geestelijke leiders van de kerken uitblonken, onder wie de ‘Drie Hiërarchen’: Basilius, Johannes Chrysostomus en Gregorius de Theoloog (van Nazianze; op een 15e-eeuwse ikoon in de Nationale Galerij te Sofia). Vanaf de 11e eeuw werden rijen hiërarchen met tekstbanderollen afgebeeld in de absis van de kerken in het Oosten (bijvoorbeeld fresco's 1050-60 in de Sophia-kerk te Kiev). Deze afbeelding kreeg de naam ‘de grote intocht’ en representeert waarschijnlijk de aanwezigheid van de grote leraren bij de viering van de Hemelse Liturgie. In de iconografie herkent men kerkvaders en kerkleraren vaak aan het, overigens niet specifieke attribuut van het boek (hun leer), en kerkvaders menigmaal aan een hen inspirerende duif (heilige Geest; miniatuur in een Maaslands handschrift ca. 1160 met de Dialogen van Gregorius de Grote, fol. 2v., in de Kon. Bibliotheek te Brussel). Daarnaast dragen zij uiteraard hun individuele attributen. De kerkvaders worden vanaf de tijd van de barok graag afgebeeld op plaatsen, waar de orthodoxe leer verkondigd wordt (bijvoorbeeld de sculptuur ca. 1660 van Bernini in het koor van de Sint Pieter te Rome rond de ‘kathedra van Petrus’); ook vaak aan preekstoelen zoals onder meer in de Sint-Salviuskerk te Limbricht (bij Sittard; 17e eeuw) of in de Sulpitiuskerk te Diest (16e eeuw) en tegen vieringpijlers van de kerken zoals die van Sturm 1753/54 in de Beierse bedevaartkerk te Wies bij Steingaden. Altaner/Stuiber 1963; Grant 1960; Hamann 1971. |
|