Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdTeresa de Jesús van Ávila,derde kind van Alonso de Cepeda en diens tweede vrouw Beatriz de Ahumada, werd in 1515 te Ávila geboren. In 1533 trad zij, daar opgevoed bij augustijner nonnen, onder de kloosternaam Teresa de Jesús, in bij de karmelietessen in het klooster van de Menswording even buiten haar geboortestad. Na ziekte en een aantal jaren van voor die tijd conventioneel kloosterleven onderging zij in 1555 een bekering, waarna de eerste mystieke ervaringen volgden. Een en ander leidde - met de bedoeling de karmelorde tot strenge observantie van de oude regel te reformeren - in 1562 tot de stichting van een nieuw klooster te Ávila, dat zij de naam San José (de heilige Jozef) gaf. Tot haar dood zette zij zich in voor de door haar begonnen vernieuwing van de orde der ongeschoeide karmelieten en karmelitessen: het land doorreizend, hervormde kloosters stichtend, geholpen door de andere grote Spaanse hervormer en mysticus, »Johannes van het Kruis, haar vriend pater Gracián (Hieronymus a Matre Dei Gratianus) en vele anderen, vaak onder tegenwerking van conservatieve ordegenoten en kerkelijke overheden. Teresa stierf na een korte ziekte in | |
[pagina 301]
| |
1582 te Alba de Tormes. Haar devies was ‘o morte o padeser’ (sterven of lijden) geweest. Haar voornaamste werken zijn Camino de perfección (Weg der volmaaktheid; begonnen in 1662), Libro de las fundaciones (Boek over de kloosterstichtingen; 1572), Las morades (De verblijven; ook genoemd Castillo interior, Kasteel der ziel; te Toledo 1676) en haar autobiografie (begonnen in 1560) waarin zij over haar extasen en visioenen vertelt. Daaronder zijn het belangrijkst de ervaring van een ‘mystieke verloving’ op Pasen 1556 en de zgn. transverberatio (doorboring) in 1559: een engel doorstak met een pijl haar hart en ‘liet haar daarna achter, geheel en al omarmd door de goddelijke liefde’. Ook Maria en Jozef, voor wie zij een bijzondere voorliefde had, zouden haar zijn verschenen en haar een schitterend witte mantel en een gouden keten overhandigd hebben onder de belofte dat haar hervorming zou gelukken.
Alleen dankzij haar sterke karakter, haar scherpzinnigheid, praktische zin en doorzettingsvermogen kon Teresa komen tot de stichting van achttien hervormde vrouwenkloosters (naast medewerking aan veertien voor mannen). De orde der ongeschoeide karmelieten beschouwt haar dan ook als haar stichter. Steunend op klassieke auteurs en eigen ervaringen kwam zij als eerste tot de systematische beschrijving van de stadia tussen de eenvoudige meditatie en de mystieke ervaring en de extase. Daarnaast werd zij voor degenen die dat ontkennen het levende bewijs dat de hoogste gebedsvormen samen kunnen gaan met een intens actief leven. Aldus werd Teresa een van de grootste westerse mysticae. Haar invloed op de contrareformatorische Jozef-verering is groot geweest. In 1614 werd zij zalig verklaard en in 1622 volgde haar canonisatie. In 1617 had de Spaanse Cortes haar al naast Jakobus de Meerdere (Santiago) uitgeroepen tot patrones van Spanje. In de 18e eeuw verleende de universiteit van Salamanca haar postuum de doctorstitel en sinds 1965 beschouwen Spaanse auteurs haar als hun beschermvrouwe. In 1970 ontving zij van Paulus vi de titel ‘kerklerares’ (»kerkvaders). Zij heeft verder haar vaste plaats in de geschiedenis van de Spaanse letterkunde. Men riep haar hulp in bij hartkwalen (vanwege de transverberatio) en beschouwde haar als de toevlucht voor de zielen in het vagevuur. Teresa's feest viert men op 15 oktober. Haar attributen zijn hart, pijl, boek of duif. Teresa werd aanvankelijk altijd realistisch afgebeeld, als een wat oudere non in karmeldracht (bruine pij, zwarte voile en scapulier en witte koormantel), lange tijd met houding en fysionomie zoals op haar eerste portret, dat van de hand is van de karmeliet Juan de la Miseria (1576 in het Karmelietenconvent te Sevilla). Hierdoor werd onder meer het portret ca. 1600 van Rubens in de Karmel te Brussel beïnvloed. Vanaf een portret ca. 1625 door Ribera werd Teresa jonger en geïdealiseerd afgebeeld. Men denke aan het marmeren beeld 1754 van Della Valle in de Sint Pieter te Rome (een putti-engel draagt pijl en vlammend hart) en een glasraam 1907 van Moser in de Steinhofkirche te Wenen. Samen met de Engelse karmeliet Simon Stock, die in de 13e eeuw de karmelorde nieuwe impulsen gaf (»Johannes van het Kruis), beeldde Tiepolo haar af op een gewelffresco 1720/22 in de Scuola del Carmine en op een schilderij 1722 in de Brera te Venetië, terwijl beiden van Maria het karmelscapulier ontvangen. Naast de geschilderde scènes met het visioen van de Drieëenheid (Rubens, twee schilderijen ca. 1600 in Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam), de overreiking van mantel en keten (De Crayer ca. 1630 en Lanfranco ca. 1635 in de San Giuseppe te Rome) en haar mystieke huwelijk (Jouvenet ca. 1700) is de ‘transverberatio’ het meest bekend, niet het minst door de fascinerende marmeren beeldengroep 1644-47 van Bernini in de Santa Maria della Vittoria te Rome. Rubensleerlingen schilderden haar in 1635 als voorspreekster voor de zielen in het vage- | |
[pagina 302]
| |
vuur (Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen) en Tiepolo ca. 1750 wederom haar apotheose aan een gewelf in de Chiesa dei Scalzi te Venetië. Alvarez 1991; Ephren/Steggink 1968 en 1976; Guttiérrez Rueda 1964; Sainte-Thérèse 1983; Santa Teresa 1970; Steggink 1982. |
|