Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdJohannes van het Kruis(Juan de Yepes) was een telg uit een verarmde familie uit de lagere Spaanse adel. Hij werd in 1542 geboren te Fontiveros bij Ávila en trad na een weinig gelukkige jeugd onder de naam Juan de San Matías in in het klooster der karmelieten te Medina del Campo. Vandaar uit studeerde hij vanaf 1564 theologie in het klooster van de orde te Salamanca, en in 1567 werd hij priester gewijd. In deze tijd leerde hij »Teresa van Ávila kennen, met wie hij zijn leven lang in een diepe vriendschap verbonden bleef. Al vlug teleurgesteld vanwege de slappe geest in de orde, dacht Juan erover om kartuizer te worden (»Bruno). Op aanraden van Teresa, die hem haar plannen om samen de karmelorde te hervormen ontvouwde, kwam hij daar echter op terug. Na een bloeiperiode in de 13e eeuw, die door de aanpassing van het oude eremieten-ideaal (»asceten) via de regel van 1247 aan westerse omstandigheden door de Engelsman Simon Stock ingezet werd, raakte de karmelorde, die er zich op beroemt af te stammen van de school van de profeet Elia op de berg Karmel in Galilea (2 Kon. 2), in de 15e eeuw in verval. Oorzaken waren onder meer de protestantse reformatie, decimering van de kloosters door epidemieën en vooral verslapping van de kloostertucht. Na verschillende andere, minder geslaagde pogingen begon een definitieve reformatie onder leiding van Teresa en Juan. Na het aannemen van een nieuwe naam, Juan de la Cruz, stichtte deze naar haar voorbeeld een klooster, in dit geval in 1568 te Durvelo, waar de hervormingsgezinde monniken de oude regel strikt naleefden. De bijnaam ‘ongeschoeide karmelieten’, die het volk de monniken gaf, werd de officiële naam van de gereformeerde orde. In 1570 opende Juan een college te Alcalá de Henares en in 1572 werd hij biechtvader van Teresa's gereformeerde klooster van de Menswording te Ávila, waar hij zijn studie, nu vooral gericht op oudere mystieke werken, voortzette. Vanwege zijn krachtige verdediging van de Teresiaanse hervorming werd hij door de tegenstanders in de orde in moeilijkheden gebracht. In 1577 zette men hem in het klooster te Toledo gevangen en liet men hem er de zwaarste straffen ondergaan en de grootste ontberingen doorstaan. In deze toestand schreef Juan zijn eerste mystieke gedichten, die hij zelf in grote werken weer becommentarieerde. Juan wist na negen maanden te ontsnappen en vluchtte naar de eenzaamheid van het | |
[pagina 214]
| |
klooster Calvario. Intussen werd de karmelorde in tweeën gesplitst: geschoeide en ongeschoeide karmelieten/karmelietessen. Vanaf 1579 was hij twee jaar lang rector van een college te Baeza en te Granada, waar hij kennis maakte met de geschriften van Arabische mystici, en in 1588 werd hij prior van het hoofdklooster te Segovia. Omdat zijn superieuren hem, toen de onenigheid binnen de orde weer oplaaide, niet vertrouwden, zonden zij hem naar een arm, afgelegen kloostertje te Úbeda, waar de grootste Spaanse mysticus - ook nu miskend, en heroïsch zijn opgekomen ziekte dragend - in 1591 stierf. Naast kleinere geschriften, brieven en gedichten liet Juan vier belangrijke werken na, die systematisch samenhangen en de mystieke opgang van de mens in drie fasen tekenen. Subida del monte Carmelo (Bestijging van de berg Karmel) en Noche oscura del alma (Donkere nacht van de ziel) betreffen de uitzuivering van de mens in de ‘nacht van de zinnen’, waarna elke sensibele vorm van devotie wordt losgelaten en de ziel in zuiver geloven achterblijft. Cántico espiritual (Geestelijk lied) beschrijft de tweede zuivering in de vaak met lijden bezochte ‘nacht van de geest’, waarin God het initiatief neemt tot verdere vergeestelijking, waarna de mens in Llama de amor viva (Levende liefdesvlam) overgaat in de in vlammende taal beschreven vereniging met God (‘fé ilustradísima’, het uiterst verlichte geloof). Bronnen van Juans mystiek zijn in de eerste plaats zijn eigen ervaringen (ondersteund door zijn groot vermogen tot inzicht in de menselijke psyche), de Schrift en de thomistische theologie (»Thomas van Aquino). Het verhaal gaat dat Juan, meermaals begunstigd met visioenen, eens een verschijning had, waarin de kruis dragende Jezus hem vanaf een altaar vroeg wat hij als beloning voor al zijn inspanningen verlangde. Het antwoord was: ‘Heer, laat mij lijden en voor u veracht worden.’ Zelf maakte hij naar aanleiding van een Jezusvisioen ca. 1575 een merkwaardig tekeningetje, dat in het klooster van de Menswording te Avila bewaard wordt, waarop men de Gekruisigde van bovenaf in een kort verlopend perspectief ziet (met als kennelijke inspiratiebron een tekening van de 16e-eeuwse maniërist Rosso Fiorentino; vgl. een schilderij van Dalí 1951 met een gelijkend perspectief).
Sint Jan van het Kruis werd in 1726 heilig verklaard en in 1926 tot kerkleraar uitgeroepen. Tot 1732 werd hij op 24 december gevierd; daarna op 24 november. In de laatste halve eeuw wordt tot op de dag van vandaag zijn leven, maar vooral zijn mystiek door zeer velen intensief bestudeerd. Velen ervaren hem in zijn geschriften nog als hun levensbegeleider. Hij moet volgens zijn biografen een klein mannetje geweest zijn, met fraaie trekken en elegante gebaren. Hij was een dichter, introvert, en als asceet zo streng dat Teresa er de spot mee dreef. Van hem vervaardigde portretten uit de 16e eeuw, in een vijftal Spaanse karmelietenkloosters bewaard, tonen meestal een wat bolrond gezicht met brandend starende, naar binnen gerichte ogen. Op deze en latere afbeeldingen draagt hij het ordekleed der karmelieten. Zijn attributen zijn een boek of meerdere boeken (zijn geschriften), een kruis, ganzeveer (de auteur), soms een duif aan de schouder (inspiratie), een enkele maal een lelie (zuiverheid) of ketenen (gevangenschap): een gepolychromeerd houten beeld ca. 1870 van Germán Hernández en een beeld ca. 1700 in de Karmelkerk te Gent. Soms werd hij in mystieke vervoering voorgesteld, zoals bij een 16e-eeuws beeld in de Iglesia dei Scalzi te Venetië. In de grafiek poseert hij vaak samen met Teresa van Ávila: op het titelblad van een Cursus theologicus 1647 uit Salamanca en op een gravure ca. 1671 van Cabaey. Grote cycli verschenen in uitgaven van de werken van of geschriften over Sint Jan van het Kruis. Zestig gravures van Jérôme de Saint-Joseph in Tableau rac(c)ourcy de la vie de Jean, Brussel 1678, vijftien gravures in een | |
[pagina 215]
| |
Apparatus sacri honoris... Sancti Ioanni a Croce, Augsburg 1747, en vijftig gravures van Zucchi (genomen uit zijn illustraties van heiligenlevens) in de Vita, Venetië 1748, van Marco di San Francesco. Afzonderlijk werden een enkele maal de opname in de orde afgebeeld (schilderij ca. 1570 van Fernández) en vaak de verschijningen: dikwijls in de grafiek en op een schilderij ca. 1650 van Thys voor het Antwerpse karmelietenklooster, nu in het Kon. Museum voor Schone Kunsten aldaar (de Drieëenheid verschijnt met Maria en Johannes de Evangelist), en op een schilderij ca. 1710 van Janssens voor het klooster te Mechelen, nu in het Provinciaal Museum aldaar. Capánaga 1951; Giuseppe 1941/42; Milner 1964/66; Peers 1954; Saint-Joseph 1974; Stein 1954. |
|