Johannes Nepomuk,
een Boheemse priester uit het bisdom Praag, werd ca. 1350 in Pomuk geboren. Hij studeerde rechten te Praag en Padua en werd in 1389 vicaris van het Tsjechische aartsbisdom. In 1393 werd hij op bevel van koning Wenceslaus gevangen genomen en na een geheim proces, waarvan de akten ontbreken, van de Karelsbrug te Praag in de Moldau geworpen. Uit 1433 - pas na verwarring rond de veroordeling van Jan Hus in 1415, de opstand van de Hussieten in 1419 en de dood van Wenceslaus - is er het pikante bericht, dat Johannes' weigering de biecht van de koningin bekend te maken, de reden zou zijn geweest van zijn veroordeling.
Na het terugvinden van Johannes' niet verteerde tong in zijn graf in de Vitusdom in 1719 volgde in 1721 zijn zaligverklaring en in 1729 zijn canonisatie. Vanaf die tijd prijkt menig beeld van Johannes op bruggen in steden en dorpen van katholiek West-Europa (bijvoorbeeld te Brugge), altijd naar het voorbeeld van het beeld 1683 van Rauchmiller op de Moldaubrug te Praag, in kanunnikengewaad (toog, superplie, rochette en bonnet), vaak met een kruis in de hand en een constructie met sterren en wolken rond het hoofd. Rond de sterren staat ‘tacui’ (ik zweeg) op een beeld ca. 1750 van Zeiler. Cycli in kerken, zoals in de Asam-Kirche ca. 1740 te München, gaan terug op illustraties 1724/25 van Pfeffel in Johannes' biografie van de hand van de jezuïet Balbin uit 1640. Het waren vooral jezuïeten die de verering verbreidden van de patroon van de biechtvaders, schippers en stervenden, die helpt tegen watersnood en oneerlijke verdachtmaking. Porpora schreef in 1711 een oratorium Il martirio di San Giovanni Nepomuceno.
Der heilige Johannes von Nepomuk 1971; Weiszkopf 1948.