Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdCaterina Benincasa van Sienawerd in 1347 in deze stad geboren. Zij was het voorlaatste van 25 kinderen van een textielverver, Jacopo Benincasa, en diens vrouw Lapa Piagenti. In het door de commercie sterk op het openbare leven gerichte en politiek geëngageerde gezin viel het meisje van jongsaf op door haar levenshouding. Zij was uitermate vroom, mooi, eigenzinnig en vastberaden en zij ontving visioenen. Pogingen van haar moeder om haar uit te huwelijken wees zij af, gegrepen als zij was door het ideaal van de vroegchristelijke asceten: een exclusieve, spirituele relatie tot Jezus (bruidsmystiek; »maagden). Toen zij 16 jaar was sloot zij zich aan bij een leken-vrouwenbeweging rond de orde van »Dominicus, de ‘mantellate’, zo genoemd naar de zwarte mantels die zij over een wit onderkleed droegen. In dit milieu kon Caterina zich wijden aan mystiek gebed, armen- en ziekenzorg en aan andere sociale activiteiten. Van haar zijn 381 brieven (soms aan drie secretaressen tegelijk gedicteerd) bewaard gebleven, geschreven in vaak zeer felle en fraaie taal, alsmede een Libro della divina provvidenza (meestal Dialogo genoemd; 1377-78). Daarin deelt zij het fundament van haar vroomheid en later ook van haar (kerk)politieke activiteiten mee, namelijk haar visionair beleefde relatie tot Jezus: als zij haar kleed aan een arme heeft gegeven, krijgt zij een hemels kleed daarvoor van haar Bruidegom terug; van hem ontvangt zij de ring als teken van intiemste vereniging; hij ruilt met haar zijn hart en - als hij haar voor de keuze stelt tussen een gouden kroon of een kroon van doornen - kiest zij, om aan hem gelijkvormig te zijn, de laatste; van hem ontvangt zij niet alleen troost en zelfs de communie, maar ook - volgens haar biechtvader, de dominicaan Raimond van Capua - in 1375 de tekens van zijn kruiswonden in haar lichaam (stigmatisatie; vgl. »Franciscus van Assisi). Haar zeer gepassioneerde vroomheid en de aantrekkingskracht die zij op velen uitoefende veroorzaakten problemen: zij moest zich in 1374 te Florence voor het Generaal Kapittel van de orde verantwoorden - en deed dat met succes. Voortaan werkte zij samen met de zojuist genoemde ordegenoot en biechtvader, die in 1385-95 haar leven beschreef (in de niet altijd betrouwbare Legenda Maior). Het was haar liefde tot Jezus, die haar inzet als verzorgster bij het uitbreken van de pest in 1374 mogelijk maakte tot zij er zelf door besmet raakte. Haar mystieke visie op Jezus en zijn band met de Kerk bepaalden haar belangrijke rol in de heilloze situatie waarin de christenheid zich in de tweede helft van de 14e eeuw bevond. De eerste jaren van Caterina's eeuw waren getuige van het hoogtepunt van de wereldlijke macht van het pausschap. Bonifatius viii meende onbeperkt zijn politieke wil op te kunnen leggen aan vorsten, landen en steden. Caterina's dagen beleefden echter ook het begin van een immens dieptepunt. Politieke verwikkelingen te Rome dwongen Bonifatius' opvolgers hun zetel in 1309 naar Avignon te verplaatsen, waar zich een nieuw kerkelijk centrum ontwikkelde. Bijna zeventig jaar bevonden paus en curie zich daar, ten | |
[pagina 90]
| |
nadele van het kerkelijk leven, onder bescherming maar ook in de macht van de Franse koningen. Vanaf ca. 1375 zette Caterina zich - reizend, schrijvend, bemiddelend - in om de paus te bewegen naar Rome terug te keren en spoorde door gesprekken en brieven velen ertoe aan in de Kerk de gewenste hervormingen door te voeren. Toen Gregorius xi in 1376 inderdaad - ondanks Italiaans verzet en dreigementen een tegenpaus te kiezen - naar Rome terugging, was het wederom aan Caterina te danken dat er op dat moment nog geen schisma uitbrak. Na de dood van Gregorius werd op een rechtmatig, maar bizar conclaaf in maart 1378 een Frans-Italiaanse bisschop tot paus gekozen (Urbanus vi). Vanwege de door deze paus al te drastisch doorgevoerde hervormingen kozen Romeinse kardinalen nauwelijks een half jaar later toch een tegenpaus. Caterina vertrok naar Rome en beijverde zich om de aanhang van Urbanus onder vorsten, bisschoppen en kardinalen te steunen en te vergroten. Het debâcle van het Westers Schisma met zijn nasleep tot 1449 (twee of soms drie pausen met hun aanhang in een hopeloos verdeelde en uiterst onzeker geworden Kerk), maakte Caterina slechts kort mee. Zij stierf op 29 april 1380 te Rome, 33 jaren oud. Haar graf bevindt zich onder het hoofdaltaar van de Santa Maria sopra Minerva aldaar.
Caterina werd in 1461 gecanoniseerd, in 1866 uitgeroepen tot tweede patroon van Rome en in 1939, onder de dreiging van de Tweede Wereldoorlog, met »Franciscus tot beschermster van heel Italië. In 1970 verhief men haar tot ‘doctor ecclesiae’ (kerklerares). Zij werd de patrones van stervenden en wasvrouwen; men riep haar aan bij hoofdpijn en bij de pest. Voor de ontwikkeling van het Italiaans waren haar geschriften van groot belang. Haar attributen zijn doornenkroon, kruis, lelie, boek of vlammend hart, soms een doodshoofd. Zij werd afgebeeld in het ordegewaad der dominicanessen (wit kleed, zwarte mantel), vaak met de stigmata in handen en voeten. De feestdag valt op 30 april. Andrea Vanni, Caterina van Siena, fresco, eind 14e eeuw, in de San Domenico te Siena.
De heilige, terzijde gebogen en in zichzelf gekeerd, draagt het derde-orde-gewaad van Dominicus en, als teken van haar maagdelijkheid, een lelietak. | |
[pagina 91]
| |
Andrea Vanni schilderde aan het einde van de 14e eeuw in de San Domenico te Siena een fresco met een portret van Caterina. Een jonge vrouw in de reeds aangegeven dracht (in dit geval ook met een om het hoofd geslagen doek waarvan een zijde rechts tot aan het middel afhangt) houdt een bloeiende lelietak in de linkerhand. Haar juist door de hoofddoek vrijgelaten, ovale gezicht is scherp getekend met een fijne, lange, rechte neus, grote oogkassen en bijna gesloten ogen, die afwezig schuin omlaag kijken, en een wat samengeknepen mond boven een kleine spitse kin; smalle wangen. Fra Angelico, die haar ca. 1437 met een doornenkroon schilderde, beeldde haar eerder, in 1425/35, af met lelie, boek en hart. Dat werd het meest gevolgde type. Weergaven onder meer met kruisbeeld (Ghirlandaio, altaarvleugel ca. 1490), met doodshoofd (aan Allori toegeschreven schilderij ca. 1600), en met een overwonnen demon (Antoniazzo Romano, fresco ca. 1495) zijn uitzonderingen. Ongewoon is ook de voorstelling van Caterina met de tiara (pauselijke driekroon) op een mozaïek ca. 1880 van Seitz aan het graf van de door de Franse legers in 1850 uit Rome gedeporteerde Pius ix in de San Lorenzo te Rome. Niet zelden werden - vooral vanaf het einde van de 14e eeuw - de stigmata aangeduid (Beccafumi, schilderij ca. 1505 in de Accademia te Siena). Belangrijke scènes zijn vooral momenten uit Caterina's mystieke ervaringen zoals het mystieke huwelijk, altijd opgevat naar het voorbeeld van afbeeldingen van dezelfde ervaring van »Catharina van Alexandrië: Pisanees paneel ca. 1385 in het Museo Civico te Pisa; Giovanni di Paolo ca. 1425; Fra Bartolommeo 1511; Lorenzo da Sanseverino ca. 1490 (met het kind Jezus op Maria's schoot) en Heerschap 1660 (met Dominicus - of haar biechtvader? - en een musicerende David) in het Catharijneconvent te Utrecht. De stigmatisatie werd eenvoudig maar zeer illustratief afgebeeld op een paneel 1499 in de Biccherna te Siena. Hierop knielt de mystica voor een altaar met de Gekruisigde die haar de lijdenstekens zendt; Pius ii die haar canoniseerde bevestigt de gebeurtenis via een banderol met de tekst: ‘Stigmata passa fuit’ (zij heeft de stigmata ondergaan). De stigmatisatie werd verder afgebeeld op schilderijen van Beccafumi 1513-15 en van Battoni ca. 1750. De overdracht van de doornenkroon komt voor op schilderijen van Bissolo ca. 1520 en van Crespi ca. 1615. Op een anoniem werk ca. 1710 in het dominicanes-senklooster te Diessen (Ammersee) roepen pestlijders, onder wie haar biechtvader, die haar zijn pestbuil toont, de verheerlijkte heilige aan die zich te midden van attributen dragende engelen bevindt. Cycli tonen voor het grootste deel momenten uit de mystieke ervaringen, de zorg voor de zieken, haar bemoeienis met de kerkpolitiek en aan haar toegeschreven wonderen, ingeraamd in de afbeeldingen van haar opname in de derde orde van Dominicus en van haar levenseinde en canonisatie. Men denke aan panelen ca. 1425 van Giovanni di Paolo; fresco's uit dezelfde tijd van Giovanni del Pacchia in het Casa di Santa Caterina en van Sodoma en Francesco Vanni in de Santo Domenico, beide te Siena; een 18e-eeuws anoniem schilderij in de Santa Caterina te Rome en reliëfs 1962 van de Siciliaan Messina aan haar Monumento Commemorativo aldaar, langs de laatste weg die de heilige aflegde van haar huis aan de Via Papale naar de Sint Pieter. Delarouelle 1948; Dupré-Theseider 1950; Fawtier/Canet 1948; Feretti 1924; Gillet 1946; Kaftal 1949. |
|