Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdMaagden(parthenoi, virgines) was in de geschiedenis van het christendom oorspronkelijk de verzamelnaam voor al degenen die uit vrije wil om bepaalde redenen afzagen van huwelijk en seksuele omgang. Men noemde hen ook wel ‘continentes’, zij die in onthouding leefden. Hun aanwezigheid - mogelijk in niet onaanzienlijke aantallen - is al vroeg aanwijsbaar (1 Kor. 7,25-35; Apoc. 14,1-4). Motieven voor het aangaan van deze levensstaat zullen geweest zijn de ‘zorg voor de zaak des Heren’ (1 Kor. 7,32), de verwachting dat de terugkeer van Jezus om zijn Rijk te vestigen binnen enkele generaties zou plaatsvinden, reden waarom procreatie weinig zin meer had (1 Kor. 7,26), en de mystieke verwachting van deelname aan de ‘bruiloft van het Lam’ (Apoc. 19,7-9 en 21,1-4). Daarnaast heeft ongetwijfeld de in de oudheid altijd wel op een of andere manier aanwezige vrees voor lichamelijkheid meegespeeld, die haar basis vond in een dualistisch levensgevoel: de ontplooiing van de geest wordt belemmerd door de lusten van het lichaam (bij Pythagoras, Plato en de neoplatonici); wellicht ook het praktische bezwaar van de stoïcijnen, dat zorg voor vrouw en kinderen maar lastig was. Graag beriepen christenen zich op voorbeelden zoals Johannes de Doper, Maria, Paulus (1 Kor. 7,7-8) en zelfs op Jezus (Joh. 4,27), waarbij men moet bedenken dat Jezus' werkelijke overtuiging er een was van gereserveerde scepsis tegenover zowel de levensstaat der gehuwden als | |
[pagina 238]
| |
tegenover die der omwille van het Rijk Gods ongehuwden (Mat. 19,3-12). Dat de attitude misbruiken kon oproepen blijkt uit vroege waarschuwingen tegen het verwerpen van het huwelijk om aanvechtbare motieven (1 Tim. 4,3-5). Een aanwijsbare tendens in Syrië, dat de ongehuwde staat voorwaarde was om toegelaten te worden tot de ‘zonen en dochters van het Verbond’, zoals al te ijverige christenen zich aldaar noemden, is al spoedig in de Kerk verdwenen. Naast een zekere institutionalisering, waarin vooral controle, gepaard aan sancties bij misbruik, op de groep ‘parthenoi’ binnen de gemeenten vastgelegd werd, ontwikkelde zich in de geschriften van de »kerkvaders een theologie van de maagdelijkheid. In deze theoretische onderbouwing valt de idee van de ‘bruidsmystiek’ op. Al aanwezig in de evangelies (Mat. 25,1-13) en de Apocalyps (hierboven), werd de beleving van de relatie van de christen die zich tot deze status geroepen voelde al vanaf de 3e eeuw beschreven en uitgewerkt op grond van de metafoor van een ‘mystiek huwelijk’ van de individuele mens met God/Christus. In hun commentaren op het met erotiek geladen Hooglied trachtten bijvoorbeeld »Hippolytus, Origenes (ca. 200) en »Ambrosius van Milaan elke vezel van de emotionele, exclusieve liefde van de God- en Jezusminnende ziel bloot te leggen, te beschrijven en te duiden, en aanwijzingen te geven voor de beleving daarvan binnen een aan een aards huwelijk verwante, blijvende binding, zonder daarbij te vergeten ook in metaforen uit te leggen van welke aard de reacties van Gods- en Jezuswege op deze liefde zijn. »Bernardus van Clairvaux en vrijwel alle latere mystici leefden en schreven vanuit de ideeën in deze teksten. Al in de vroege middeleeuwen werd het instituut van de maagdelijkheid veilig gekanaliseerd in de kloosterbeweging (»monniken) en werden los lopende ‘maagden’ doorgaans gewantrouwd. Dat nam niet weg dat de ongehuwde status binnen of in nauwe banden met een klooster velen tot uitzonderlijke hoogten brachten in de ervaring van de liefde voor Jezus: de cisterciënzerabdis uit de tweede helft van de 13e eeuw Gertrud van Helfta; vele begijnen (»Begga) of »Teresa van Ávila. Ook buiten de kloosters kwam echter oprechte beleving van de maagdelijkheid en mystieke ervaring voor. Men denke aan het franciscaanse derde-ordelid Margherita van Cortona, die in de tweede helft van de 13e eeuw een tijd lang in concubinaat leefde, door een hond naar het in ontbinding verkerende lichaam van haar minnaar werd geleid en daarop een leven in boete en mateloze extase begon. Of aan Caterina Fieschi van Genua, die ca. 1500 de praktijk van leidster van een pesthuis combineerde met mystieke ervaringen die zij in haar belangrijke traktaat Purgatorium (Louteringsplaats) beschreef. In het gewone spraakgebruik groeide de gewoonte de term ‘maagd’ te reserveren voor groepen ongehuwde vrouwen binnen de Kerk, terwijl ‘maagdelijkheid’ toegepast bleef op de levenshouding van zowel vrouwen als mannen. Ontsporingen die leidden tot bigotterie of schijnheiligheid brachten de stand der maagden menigmaal in diskrediet. In geen enkele van de vele kloosterhervormingen ontbreken dan ook de oproepen tot consequente beleving van eenmaal aangegane verplichtingen. Hoewel er dwarsverbindingen zijn tussen deze ‘maagdelijkheid’ en het klerikale celibaat, het ongehuwd zijn van subdiakens, diakens, priesters en bisschoppen (de kerkelijke wetgeving ontstond in de 11e eeuw), verschillen beide statussen van aard. Is de eerste er een van vrij gekozen en mystieke aard, de tweede wordt in het Westen bij kerkelijke wet als voorwaarde opgelegd. Al op het eerste concilie van Nicea werd een groep bisschoppen, die tevergeefs een vroege poging ondernam een celibaatswetgeving door te voeren, door aanwezige monniken scherp afgestraft met onder meer de bewering dat ‘ongehuwd zijn’ het voorrecht van de monniken was! Rond maagdelijke martelaressen ontstond in de oudheid al in de 4e en 5e eeuw een | |
[pagina 239]
| |
bepaalde romantiek. Bijna alle vroegchristelijke martelaressen krijgen in de romans, die hun bewaard gebleven Passiones of Vitae zijn, te maken met een begerige koning, koningszoon, landvoogd of rijkaard. Zo'n man maakt haar het hof, waarna het meisje verklaart reeds verloofd te zijn met Jezus Christus. Daarop volgen dan gevangenschap en een reeks van heldhaftig, met een beroep op de bijstand van de hemelse Bruidegom doorstane
Meester van de Lucia-legende, Virgo inter Virgines, paneel, ca. 1490. Kon. Musea voor Schone Kunsten, Brussel. Maria wordt geflankeerd door Catharina, aan wier vinger het kind een ring schuift (mystiek huwelijk), en Barbara. Hun attributen zijn op hun mantels geweven: gebroken rad en toren.
Van links naar rechts zijn voorts aan hun attributen herkenbaar de zittende gestalten van Apollonia (tand in tang), Lucia (ogen op schaal) en Agatha (borst in tang). Rechts knielt Agnes (lam) en links - vreemd in het gezelschap der maagden - de boetelinge Maria Magdalena (balsempot; wellicht gekopieerd van de Bewening van Jezus van de hand van Rogier van der Weyden). reeks van martelingen. De dood leidt tenslotte tot de eeuwige bruiloft. Soms komt bekering van de minnaar en (enkele van) zijn vrienden voor, die dan met de maagd het martelaarschap ondergaan. Maagden werden afgebeeld in eenvoudige, bij de levensstaat passende kleding. Uit de oudheid zijn geen uitgesproken voorbeelden bewaard van voorstellingen van mannelijke ‘maagden’. Vanaf de middeleeuwen werd het maagdenkleed van de kuise vrouwen rijker en rijker, verwijzing naar de hemelse belo- | |
[pagina 240]
| |
ning. De sluier ontbreekt als teken vanaf de 15e eeuw vrijwel nooit. Vaak dragen zij daarop een kroon of een krans van bloemen. Het gebruik om in een decente houding de kern van de gekozen staat uit te drukken onderging in de late middeleeuwen een wijziging in die zin, dat men de maagden graag een aanvankelijk bescheiden bevalligheid liet uitstralen die later ten tijde van de renaissance en de barok kon uitgroeien tot een verleidelijke koketterie. De meest voorkomende attributen van de maagden zijn naast de vermelde kroon een doornenkroon, een palm, een lelietak of een lamp (Mat. 25,7); een enkele maal de eenhoorn, die alleen door een maagd getemd kan worden (bij de afbeelding van de vanaf de 5e eeuw vereerde Justina van Padua op een 17e-eeuws schilderij van Moretto). Daarnaast dragen maagden vaak individuele attributen. Drie belangrijke ‘schemata’ ontstonden met betrekking tot de maagden: het ‘mystieke huwelijk’, de ‘Virgo inter Virgines’ en de groep der ‘Virgines Capitales’. In het eerste geval schuift het Jezuskind op Maria's schoot een bruidsring aan de vinger van een al dan niet geknielde maagd (Meester van het Bartolomeüs-altaar, paneel ca. 1500); in het tweede geval omgeven - in een welig landschap of in een rijk gestoffeerd vertrek - bevallig zittende en/of staande maagden met hun attributen een centraal tronende Maria, immers de eerste onder de maagden. Maria draagt altijd haar kind op haar schoot. Soms zijn beide schemata gecombineerd: een van de meisjes ontvangt dan de ring (Memling, schilderij ca. 1485; Meester van de Virgo inter Virgines, altaarstuk eind 15e eeuw in het Rijksmuseum te Amsterdam). De vier ‘kapitale’ (belangrijkste) maagden: Barbara, Catharina van Alexandrië, Margareta van Antiochië en (vanaf de 14e eeuw) ook Dorothea vormen een vaak samen vereerde, aangeroepen en afgebeelde groep; men denke aan het paneel ca. 1400 van de Meester van het Berswoldt-altaar in de Neustädterkirche te Bielefeld: Maria omgeven door vier apostelen, drie mannelijke heiligen en de Virgines Capitales. Tot slot even aandacht voor een moderne maagd-martelares. Op 5 juli 1902 werd te Ferriere di Conca in Midden-Italië het 12 jaar oude meisje Maria Goretti door haar oudere buurjongen met messteken om het leven gebracht omdat zij niet wilde ingaan op zijn aanhoudende avances. Haar ongekunstelde religiositeit staat vast. Als oudste van vijf kinderen zorgde zij na de dood van haar vader de laatste twee jaar van haar korte leven voor het gezin, zodat de moeder uit werken kon gaan. Op de heiligverklaring in 1950 volgden een enorme populariteit en een vloed van niet altijd van overdrijving gevrijwaarde biografieën, die vele drukken beleefden (Passione, La santa Agnese del secolo XX, Rome 1950, of Bruyns, Maria Goretti. Het leven en sterven van een martelares voor de zuiverheid, 1890-1902, in 1950 vier drukken). Pius xii stelde haar ten voorbeeld aan de moderne jeugd, die hij vroeg zoals zij ‘te weerstaan aan elke aanslag die anderen zouden wagen op uw zuiverheid’! De belangstelling van velen werd gevoed door de film Cielo sulla palude 1950 van Genina en afbeeldingen van het meisje (onder meer Asperlaan, tekening 1951; grootogig meisje met lelies en palmen, rondom runderen op het veld en op de achtergrond het huis waar het gebeurde). Münster 1955; Mystique 1952; Perrin 1955; Vizmanos 1949. |
|