Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdMacariusis de naam van een tweetal 4e-eeuwse Egyptische eremieten (»asceten), waarvan de eerste een jongere tijdgenoot van »Antonius Abt was en de tweede weer een iets jongere land- en lotgenoot van de eerste. Een derde Macarius Romanus uit Mesopotamië is verzonnen. | |
[pagina 241]
| |
De eerste Macarius, die de Egyptenaar, de Oudere of de Grote genoemd wordt, werd ca. 300 ergens in Opper-Egypte aan de bovenloop van de Nijl geboren. Vanaf ca. 330 tot hij er als 90-jarige stierf, leefde hij als eremiet in de Sketische woestijn, waar hij de reputatie van een heilige wonderdoener kreeg. Hij heeft ca. 335 »Antonius Abt in de woestijn bij Thebe ontmoet. In 373-75 werd hij samen met de andere Macarius door de ariaanse (»Athanasius) bisschop van Alexandrië, Lucius, verbannen. Daarna heeft hij nog een bezoek gebracht aan de monniken in de Nitrische woestijn. Auteurs die over hem berichten, zoals Rufinus (Historia monachorum ca. 400) en Palladius (Historia Lausiaca 419/20), vermelden niets over enige literaire activiteit van Macarius. Toch werden hem later niet alleen de belangrijke Apophthegmata Patrum (Wijze woorden der [woestijn]vaders, een collectie korte verhalen over kluizenaars uit de 4e/5e eeuw) toegeschreven en enkele preken en brieven, maar ook een zeer belangrijke, vanaf de 16e eeuw hooggewaardeerde collectie Homeliai pneumatikai (Geestelijke toespraken). De geleerde diaken van »Gregorius van Nazianze uit Constantinopel en auteur van ascetische en mystieke geschriften, Evagrius van Pontus, die in 382 als eremiet in de Nitrische woestijn kwam wonen, was Macarius' vriend. Van Macarius de Alexandrijn, ook de Jongere of ‘politikos’ (de stedeling) genoemd, is weinig bekend: hij is in 338 priester gewijd en heeft vanaf zijn 40e levensjaar in de Thebaïsche woestijn doorgebracht, waar men hem respecteerde vanwege zijn strenge ascese, zijn vermogen om zieken te genezen en demonen te bezweren en vanwege zijn bedrevenheid in het geven van geestelijke leiding. Hij moet ca. 394 gestorven zijn. Hem toegeschreven werken zijn niet authentiek. Een reeks andere heiligen, bisschoppen en monniken, droeg ook de naam Macarius. Een Macarius, vanaf 313 dertig jaar lang bisschop van Jeruzalem, komt voor in het verhaal van de kruisvinding door »Helena, en een andere Macarius abdiceerde ca. 1010 als patriarch van Antiochië in Pisidië (Klein-Azië), ging op pelgrimstocht en bereikte Gent, waar hij in de monnikengemeenschap van Sint »Bavo aldaar opgenomen werd en later de patroon van de stad werd. Hij zou volgens een legendarische Vita 1067 te Jeruzalem, waar hij pogingen ondernam joden en mohammedanen te bekeren, gekruisigd maar wonderbaarlijk bevrijd zijn. De Schotse monnik-missionaris Macarius Scotus stichtte ca. 1125 het Sint-Jakobsklooster te Würzburg, en een Russische Macarius was in de eerste helft van de 15e eeuw een belangrijke stichter van kloosters (een aan het Gele Water en - na de verwoesting daarvan door de Tartaren in 1432 - een aan de Unz̃a).
Macarius de Oudere werd vooral bekend, ook in het Westen, vanwege de toeschrijving van de genoemde Homilieën. De toeschrijving is waarschijnlijk het gevolg van Macarius' roem in combinatie met een vermelding in sommige versies van de collectie, dat een ‘makarios’ (een gelukzalige) de schrijver ervan zou zijn. De oudste versie van de toespraken is afkomstig van de ascetische beweging van de Messalianen of Euchieten (bidders) in Syrië en Klein-Azië en is waarschijnlijk van de hand van hun voornaamste leider Symeon van Mesopotamië. Hun fundamentele idee was, dat in elke mens, ook de gedoopte christen, een zeer reëel opgevatte demon leeft die alleen in bedwang te houden is door het verrichten van een niet ophoudend gebed, waardoor Gods genade constant voelbaar wordt. Vandaar hun naam ‘bidders’. De idee, in feite een misvatting over de menselijke natuur en de aard van de genade, en de aanhangers daarvan werden veroordeeld tijdens het concilie van Efeze in 431 (»Cyrillus van Alexandrië). Afgezwakte vormen van het messalianisme zijn te vinden in latere versies van de Homilieën en in andere geschriften zoals het Syrische Liber graduum (Boek der treden), waarin een quiëtistische genade-ervaring gepropageerd wordt: pas bij het in | |
[pagina 242]
| |
volkomen rust (quies) afwachten van de genade - zonder enige medewerking van de kant van de mens zelf - zal men de inwerking Gods in zichzelf ervaren. Dat is de reden waarom vertalingen van de Pseudo-Macarius-teksten in de tijd van het piëtisme zo hoog werden gewaardeerd (17e-eeuwse beweging in de Duitse, lutherse Kerk: liever levend geloof dan dogmatische orthodoxie) en invloed hadden op daaruit voortgekomen groeperingen zoals hernhütters en methodisten (Von Zinsendorf 1734 en Wesley 1738/39). Vanaf de jaren dertig van deze eeuw worden de Pseudo-Macarius-teksten weer intens bestudeerd. De beide asceten worden in het Oosten te zamen op 19 januari gevierd. Vanaf het einde van de 9e eeuw zijn zij ook opgenomen in het westerse martyrologium. Hun afbeeldingen zijn niet altijd gemakkelijk te onderscheiden; met name niet wanneer zij in een, vaak verfomfaaide, monnikspij zijn gekleed. Macarius de Oudere wordt stokoud afgebeeld met een zeer lange baard, soms tot onder zijn middel reikend; verder ofwel - in plaats van een pij - totaal behaard, ofwel - in het Oosten - naakt. Dit laatste gaat terug op de minachting voor elke vorm van comfort door sommige christelijke »asceten. Zij namen niet de idee der naaktlopende adamieten uit de oudheid over (pragmatisch-gnostieke ontkenning van de idee van schepping en zondeval: daarom terug naar de ‘naakte’ levenswijze van Adam), maar wel hun praktijk. Soms heeft de Oude een schedel bij zich, die herinnert aan het verhaal in de Legenda Aurea, dat hij met een doodskop een gesprek voerde over de straffen die men te ondergaan heeft in de hel. De jongere Macarius, die monnikskleed en baard draagt, is vaak moeilijk te determineren. Bovendien is hij in het Westen - als hij daar afgebeeld werd - vaak verwisseld met de legendarische Macarius Romanus. Een biddende (handen ten hemel geheven), als asceet geklede Macarius de Grote is afgebeeld op een fresco 1378 van Theophan Grec in de kathedraal te Novgorod. Een fresco ca. 1195 in de Neophytos-kluis op Cyprus geeft de asceet naakt weer met een enorme lange baard, en een muurschildering ca. 1100 in het Barlaamklooster te Metéõra (Griekenland) met een totaal behaard lichaam. Het gesprek met de doodskop komt voor op een 14e-eeuws fresco in het Campo Santo te Pisa, en op een 15e-eeuws paneel in de Santa Lucia te Ostra (bij Ancona) omringen hem demonen. Afbeeldingen van Macarius de Jongere zijn nauwelijks aan te wijzen vanwege de wisselende identificatie met andere Macarii; slechts wanneer een bijschrift toegevoegd is bestaat er zekerheid, zoals op een gravure ca. 1600 van Johann Sadeler naar Maerten de Vos (Macarius mediterend en zegenend in een paradijselijk landschap). Beide asceten komen voor in de met gravures verluchte verzameling-werken met afbeeldingen van monniken en eremieten (»asceten; Bolswert, Villeforte en Sadeler). Macarius van Jeruzalem komt uiteraard voor op afbeeldingen van de kruisvinding te Jeruzalem en soms te midden van andere bisschoppen (13e-eeuws fresco in het Johannes-Theologos-klooster op Patmos; lange grijze spitsbaard en met spreekgebaar en boek). De patroon van Gent vindt men met onder meer de spijkers van zijn kruisiging in de hand op een plastiek ca. 1615 aan zijn reliekschrijn van La Vigne en op een schilderij ca. 1650 van De Crayer in de Sint Baafs te Gent. Zeldzaam is de afbeelding van de Schotse Macarius (zieken genezend op een gravure ca. 1620 van Rader in Bavaria Sacra 1615-28). De Rus, vaak bij een van zijn kloosters afgebeeld, komt op ikonen voor (triptiek ca. 1625 uit de school van Stroganov te Recklinghausen). Macarius Romanus wordt vrijwel alleen in het Westen afgebeeld, meestal met twee leeuwen die hem vergezelden en die zijn graf zouden hebben gegraven (vgl. Paulus bij »Antonius Abt): fresco ca. 1350 van de Meester van de Sacristie in de dom te Siena, en altaarstuk 1473 van Giovanni da Pesaro. Davids 1967; Dörries 1941; Rijnierse/Van Moorsel 1987. |
|