Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdKarel de Grote,zoon van de Frankische koning Pepijn de Jongere en Berthrada/Bertha, werd in 742 geboren en in 754 samen met zijn vader en zijn broer door paus Stephanus ii gezalfd. Na de dood van Pepijn in 768 was hij met Karloman koning van de Franken en in 771 na de dood van Karloman alleenheerser. Na uitbreiding van zijn gebied tot in Italië, bevestigde hij in 774 de Frankische-Romeinse relatie met paus Hadrianus i en kreeg als beschermer van het volk van Rome de titel ‘patricius romanorum’. Door verdere veroveringen tussen 778 en 796 vergrootte Karel zijn rijk. Toen Leo iii Karel tegen Romeinse tegenstanders in 799 te hulp geroepen had, kroonde deze hem op Kerstmis 800 tot keizer. Het Imperium Romanum was, in Frankisch-christelijke gedaante, hiermee herboren. De paus steunde voortaan niet meer op een Byzantijnse maar op een Europese keizer. | |
[pagina 221]
| |
Naast onderwerping en christianisering van naburige volkeren, soms met mateloos geweld (Saksen-‘missie’ 772-804; met de grote tegenstander Widukind, die in 785 te Attigny gedoopt werd), voerde Karel hervormingen door naar de geest van »Bonifatius en uniformeerde de liturgie. Verder regelde hij onderwijs, wetenschappen, kunst en kerkelijk leven, niet zonder een wezenlijke oriëntatie op het antieke verleden, daarin gesteund door een door hem geformeerde kring van uitstekende geleerden en vaklieden, zoals de leider van de hofschool en abt van het Martinusklooster te Tours Alcuin, de Longobard en historicus Paulus Diaconus, de dichter Theodulf van Orléans en de grammaticus Petrus van Pisa. Karel legde zo niet alleen de grondslag voor de middeleeuwse cultuur, maar ook voor het latere Europa. Hij stierf in 814 in zijn stad Aken. De kunstzinnige Einhard, gehuwd leke-abt van de abdij Seligenstadt am Main, schreef de eerste Vita. Vooral de bedevaarten naar het graf van de apostel Jakobus de Meerdere te Santiago de Compostela en de literatuur die daaromheen op het einde van de 11e eeuw verscheen, hebben invloed gehad op het ontstaan van de idee van Karel de Grote als christelijke held en heilige, die hij naar evangelische en humane maatstaven zeker niet was (vgl. »vorsten; »Helena & Constantijn). Karels canonisatie, onder pressie van Frederik i Barbarossa's kanselier Rainald van Dassel op politieke gronden door tegenpaus Paschalis iii in 1165 te Aken uitgesproken en na opheffing van het schisma niet erkend, was niettemin het begin van een cultus in vele, voornamelijk Duitse en Franse steden en gebieden. Men zal daarbij vooral moeten denken aan de ‘canonisatie’ van de middeleeuwse konings- en keizers-ideologie als heilig ambt, gefundeerd op het oudtestamentische koningschap van David en de traditie van het Romeinse Rijk, binnen een christenheid waarin Kerk, rijk en maatschappij een eenheid vormden. Uit deze tijd stammen de verheffing van Karels gebeente Deze zilvermunt, geslagen na 804 (Münzkabinett Staatliche Museen, Berlijn), accentueert het klassieke erfgenaamschap (‘Karolus Imperator Augustus’) en het beschermheerschap over het christendom (‘Religio Christiana’) van Karel de Grote.
| |
[pagina 222]
| |
en andere relieken (zoals Karels talisman, kruis, en rijksinsignes), de invoering van feestdagen waarop de keizer gevierd werd (28 januari en 27 of 30 juli) en een uitgebreid beschermheerschap: hij werd een van de patronen van Duitsland en Frankrijk (vooral tijdens en vanaf de Honderdjarige Oorlog 1328-1453), van bisdommen en steden en van broederschappen (onder meer aan de Sorbonne te Parijs). Wat de doorwerking betreft wordt hier verder aan Karel alleen aandacht geschonken als ‘heilige’, met voorbijgaan aan de omvangrijke profane invloeden. De oudste afbeelding van Karel de Grote op een mozaïek ca. 800 in het triclinium bij Lateranen te Rome ging verloren, maar bleef bekend via een tekening van Ciaccioni (Chacón of Caconius) in zijn Vitae et Res Gestae Summorum Pontificum et Sacrae Romanae Ecclesiae Cardinales (1601-02; Leven en werken van pausen en kardinalen van de kerk van Rome). Op deze afbeelding droeg Karel Frankische kleding, helm en zwaard; hij wees naar Leo iii, die het model van een kerk draagt; beider hoofd was omgeven door een vierkante nimbus (teken van nog in leven zijnde ‘heilige’ personen) en zij knielden voor een grote, tronende apostel Petrus (kopie uit de 19e eeuw). Eindeloos is het aantal voorstellingen van Karel als keizer, meestal behorend tot het profane gebied: met kroon, zwaard, rijksappel of scepter (bijvoorbeeld Dürers schilderij 1512 in het Germanisches Nationalmuseum te Neurenberg). Zijn relieken werden geborgen in uitzonderlijk fraaie, ter verering uitgestalde of getoonde schrijnen en reliquiaria: de schrijn ca. 1165-1215 in de dom te Aken (aan een van de smalle zijden troont Karel onder Christus tussen Leo iii en bisschop Turpijn) en een arm-reliquiarium ca. 1195 en borst- en schedel-reliquiaria ca. 1355 in de schatkamer aldaar. Als heilige werd hij afgebeeld bij liturgische teksten en op een glasraam ca. 1190 te Straatsburg. Zo mogelijk nog sacraler is zijn functie op Jezus' plaats te midden van de beelden ca. 1420-30 van Maria en de apostelen in het Akense koor. Curieus is de voorstelling waarop Karel als een Schutzmantelmadonna clerus en volk, mannen en vrouwen beschermt: op een miniatuur in het Hagiologium Brabantinorum (verzameling van Brabantse heiligen) 1476-84 van Jan Gielemans. Barend van Orley plaatste hem als patroon van Karel v op een groot glasraam ca. 1515 in de Sint Gudule te Brussel. Karel-cycli horen voor het allergrootste deel tot het terrein van de profane geschiedenis. In sacrale omgeving fungeert de cylus ca. 1100-24 in de Santa Maria in Cosmedin te Rome evenals fragmenten van een cyclus ca. 1200 in Le Loroux-Bottereau te Nantes (zondevergeving door »Egidius), op 13e-eeuwse glasramen te Chartres en op de reliëfs aan genoemd reliekschrijn in de dom te Aken. Overvloedige illustraties bevatten de talrijke verluchte codices met de Santiago-literatuur (bijvoorbeeld miniaturen in handschriften van Pseudo-Turpijn Liber Sancti Jacobi ca. 1150, een roman over de legendarische veldtocht van Karel in Spanje en het 15e-eeuwse handschrift van de Chroniques de Saint-Denis in de Bibliothèque Communale te Toulouse). Karels keizerskroning werd monumentaal uitgebeeld door de Rafaëlleerling Romano in de Camera dell'Incendio in het Vaticaan te Rome en, met een immens triomfalisme, in 1726 door Staude de Jongere in de Kaisersaal te Ottobeuren. Onder de patronen van Duitsland poseert hij op een schilderij 1879 van Hellweger met »Bonifatius, Petrus Canisius (»Ignatius van Loyola), Kunigunde en Heinrich ii (»Laurentius). Met oudtestamentische figuren als Jozua, David en Judas Makkabeüs; profane als Hector, Alexander en Julius Caesar en ‘moderne’ als Godfried van Bouillon werd Karel opgenomen in de, in de 14e en 15e eeuw vaak bezongen (Jacques de Longuyon 1312; Gérard Abbeville 1487) en afgebeelde ‘Neuf Preux’, negen helden uit de klassieke oudheid, de bijbel en de middeleeuwen: beelden 1330 aan het stadhuis te Keulen; houtsneden 1460-70 van een Rijnlandse meester. | |
[pagina 223]
| |
Na de Vita van Einhard gaf, vanaf de Kroniek ca. 900 van Notker Balbulus (de stotteraar; met hem komt de legendevorming op gang) en de fragmentarisch bewaard gebleven Gesta Caroli Magni ca. 968 van Benedictus van Sint Andreas in Monte Soracte (Karel maakte een reis naar Jeruzalem en Constantinopel), een serie werken aanleiding tot uitbreiding van de legende: de reeds vermelde tekst van Pseudo-Turpijn uit de 11e of 12e eeuw met Karels rol in de Santiago-legende, verschillende versies van het Roelandslied (anoniem werk begin 12e eeuw; de versie van Pfaffe Konrad te Regensburg ca. 1170) en een anonieme Keizerkroniek (tot 1147). De sanctitate meritorum et gloria miraculorum beati Karli Magni (Heiligheid en glorie van Karel blijkend uit verdiensten en wonderen), ca. 1165-66 of 1170-80 in opdracht van Frederik Barbarossa vervaardigd, leverde post factum en tendentieus bijdragen aan de rechtvaardiging van de canonisatie. De vermelding van liefdesavonturen van Karel in Einhards Vita en het bericht van Walafrid Strabo in zijn Visio Wettini ca. 830, als zou Karel in het vagevuur om zijn zinnelijke avonturen zijn gepijnigd, gaven aanleiding tot het ontstaan van een reeks romances (in een brief van Petrarca; de laat-middeleeuwse, Noorse sage Karlamagnusar Kvaedi; het Duitse, 14e-eeuwse epos Karlmeinet), het drama Kaiser Karls Geisel 1908 van Hauptmann en 19e-eeuwse balladen (Schlegel, Frankenberg bei Aachen 1807 en Ling, Fastradas Ring 1885). Daarnaast verschenen ook verhalen over Karels huwelijksproblematiek met zijn echtgenoten Galiena, Hildegard en Sibylle (waarbij Karel dan als een heilige sterft), voor het eerst ca. 1250 bij Vincentius van Beauvais en in de Duitse Annales Campidonenses. De verhalen hadden hun invloed op middeleeuwse liefdesgeschiedenissen zoals Eginhard en Emma en Amis en Amiles. In La chanson des Saxons ca. 1190 van Jehan Bodel, een gedicht over Karels oorlog tegen de Saksen, klinkt het lot van Widukind door, wiens weduwe trouwt met Baudouin, een broer van Roland. De middeleeuwse Karel-de-Grote-epiek zag, ondanks nationale zelfverheerlijking, in hem toch vooral de christelijke held, in tegenstelling tot het daarop aansluitende Spaanse 17e-eeuwse drama, waarin Karel veeleer een avonturier en een anti-held werd, en wel bij alle grote dramaturgen (onder meer Lope de Vega, Calderón en Cervantes; overigens al in het 13e-eeuwse Gran Conquista de Ultramar). De moderne literatuur sloot, waar Karel opgevoerd werd, sinds Napoleon, die hem als zijn grote voorloper beschouwde, aan bij nationalistische gevoelens en liet het religieuze aspect terzijde. Karel komt enkele malen voor in de operageschiedenis. De dirigent van de Hamburgse Opera, Conradi, componeerde in 1692 Karl der Grosse, Montol de Sérigny in 1808 in napoleontische sfeer Charlemagne l'empereur d'Occident en de koninklijke muziekdirecteur te Lüneburg, Kurth, Königin Bertha 1892 en Wittekind ca. 1900. Braunfels 1965; Grimme 1972; Lejeune 1961; Lejeune/Stiennon 1965; Mandach 1961. |
|