Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
Justa & Rufinawaren volgens een legende uit de 6e eeuw dochters van een pottenbakker te Sevilla. Tijdens een voorjaarsprocessie ca. 300 ter ere van de jonge voorjaarsgod Adonis weigerden de vrouwen offers aan de god te brengen en smeten zij het meegedragen beeld van de godin Salambo kapot. Daarop werden zij door de stadhouder Diogenianus in de gevangenis geworpen, waar Justa stierf. Rufma werd doodgeknuppeld. In de Mozarabische liturgie (»Isidorus van Sevilla) speelde hun verering een rol. Bij dit verhaal bedenke men vooreerst dat het op verschillende vroegchristelijke synoden verboden werd om door middel van provocatie het martelaarschap uit te lokken. Vervolgens is het merkwaardig dat het verhaal van Justa en Rufina enkele raakvlakken vertoont met laat-antieke berichten over vruchtbaarheidsprocessies die in Spanje gehouden werden ter ere van Adonis. Hierbij droeg men aardewerken potten mee, waarin zaden gepoot waren die tijdens de ritus ontkiemden (wellicht pompoenen die razendsnel uitlopen), en werd het godenbeeld in een put geworpen en er ten teken van wederopleving daarna weer uitgehaald. Justa en Rufina werden vooral vereerd sinds Ferdinand iii, de Heilige van León en Castilië ca. 1240. De verering concentreerde zich op de plaats die in Sevilla aangewezen werd als martelveld en waar deze koning een kerk en een klooster liet bouwen. Van daaruit verbreidde de cultus zich over heel Spanje. De vrouwen werden patronessen van Sevilla en Burgos en van vele Spaanse kerken. Zij zouden de 98 meter hoge, Sevilliaanse klokketoren, de ‘Giralda’ (weerhaan), die in de 12e eeuw naar het voorbeeld van de torens te Marrâkech en Rabat als minaret gebouwd was, voor blikseminslag behoeden. In Zuid-Frankrijk beschouwde men hen als de beschermsters van de pottenbakkers. Hun relieken bevinden zich in het klooster Las Huelgas te Burgos. Als martelaressen dragen Justa en Rufina palmtakken en vaak ligt er mediterraan aardewerk naast hen, soms een kapotgeslagen beeld of een onderdanige leeuw, die hun voeten likt (overwinning op de dood; vgl. de profeet Daniël). Men denke aan de predella 1555 van Sturm in de kathedraal te Sevilla (palmen en aardewerk), het schilderij 1675 van Murillo in dezelfde kathedraal (met aardewerk; de vrouwen dragen de ‘Giralda’ tussen zich in) en Goya's schilderij 1817 (het vernietigde beeld). Scènes uit hun leven zijn te vinden op enkele retabels, zoals een ca. 1475 van een kunstenaar uit de omgeving van Jaime Huguet, een ca. 1495 van Francisco Solibes in de kerk van Maluenda bij Zaragoza en een anoniem ca. 1650 in de kerk te Prats-de-Mollo (Pyrenées Orientales). Lubac 1949. |
|