Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
Ignatius van Loyola,stichter van de jezuïetenorde, werd in 1491 geboren op het kasteel Loyola in Baskenland. Iñigo López de Loyola - zo was zijn Spaanse naam - stamde uit het adellijke Baskische geslacht Onaz y Loyola. Na een opvoeding aan het hof werd hij in 1518 officier in het leger van de koning van Navarra. Bij een belegering van Pamplona raakte hij in 1521 gewond. Tijdens het herstel van de verwonding las hij op Loyola de 14e-eeuwse Vita Christi van de kartuizer Ludolf van Saksen en de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine (1255-66) en kwam onder de indruk van de Moderne Devotie (een vorm van laat-middeleeuwse, Noordeuropese, humanistische vroomheid), waarna hij te Manresa een mystieke ommekeer doorleefde. Na een bedevaart naar Palestina besloot hij zijn leven aan de kerk te wijden en ging in Parijs van 1528 tot 1535 filosofie en theologie studeren. Op het einde van die periode vielen de eerste aanzetten tot de stichting van de ‘Societas Jesu’. In Venetië in 1537 priester gewijd, vertrok Iñigo naar Rome waar hij zijn in 1540 goedgekeurde orde uitbouwde. Deze verspreidde zich al tijdens zijn leven in een razend tempo over de oude en de nieuwe wereld. Hij stierf in 1556 te Rome, waar zijn gebeente sinds 1587 in de eerste grote barokkerk, Il Gesù, rust. Ignatius' Exercitia Spiritualia (1522-1547), neerslag van de ervaringen te Manresa en basis voor de ‘theologie’ van de orde, vormen zijn voornaamste werk, dat duizenden geestelijk gevormd heeft. Ignatius en zijn sociëteit stelden zich in dienst van Jezus, van wie christenen geloven dat hij in zijn Kerk voortleeft. Deze dienst, die als een mystieke beleving ervaren wordt, zocht men in concrete situaties: bekering van de nieuwe wereld, re-katholisering van Europa en opvoeding van de jeugd. Daar ligt de reden van het succes van de orde, van de invloed op vrijwel alle terreinen van de cultuur, maar ook van de afkeer die vaak gewekt werd: men verdacht jezuïeten, soms terecht en meestal ten onrechte, van achterbakse kuiperijen en machinaties bij vorsten en vorstinnen, van wie zij biechtvaders zouden zijn geweest (René Fülöp-Miller, Macht und Geheimnis der Jesuieten. Eine Kultur- und Geistesgeschichte, Berlijn 1929).
Ignatius werd in 1609 zalig, in 1622 heilig verklaard. De Contrareformatie, het barokke sentiment en de moderne spiritualiteit en ethiek zijn zonder Ignatius en de zijnen ondenkbaar. Enkele grote leden van zijn (met opzet uitsluitend mannelijke) orde waren de missionarissen Franciscus Xaver(ius) ca. 1545 en Petrus Kanijs (Canisius) ca. 1555 uit Nijmegen; geleerden aan het keizerlijk hof te China: Matteo de Ricci ca. 1595 en de Nederlander Ferdinand Verbiest ca. 1670; de theologen Robertus Bellarminus ca. 1600 en Francisco de Suarez ca. 1600; de grondlegger van de moderne hagiografie: de Zuidnederlander Johannes Bolland ca. 1650; de encyclopedische Athanasius Kircher ca. 1660; de dramaturg Jacob Bidermann ca. 1620 (jezuïetentoneel als voortzetting van het schooldrama); de heilige jongemannen »Aloysius van Gonzaga, Johannes Bergmans en Stanislaus Kostka (vaak met een hagiografisch vertekend levensbeeld); uit de nieuwste tijd de voortreffelijke bisschop - op de grens van ‘katholische Aufklärung’ en Romantiek - Johann Michael Sailer ca. 1800 en in de 20e eeuw de archeoloog en zoöloog Pierre Teilhard de Chardin († 1955). In de 17e eeuw begon met de jansenisten- (»Augustinus) en ritenstrijd (rond voor die tijd verregaande, door jezuïeten voorgestelde en verdedigde, liturgische aanpassingen in het Verre Oosten) een massieve aanval op Ignatius' orde, die in de 18e eeuw leidde tot uitdrijving van alle | |
[pagina 191]
| |
Andrea Pozzo, Verbreiding van het vuur der goddelijke liefde door de Societas Jesu van Ignatius van Loyola, gewelffresco, 1691-94, in de San Ignazio te Rome.
| |
[pagina 192]
| |
jezuïeten uit vele landen en in 1773 tot de opheffing van de orde door Clemens xiv. Toch bleven in Oostenrijk en Duitsland enkele leden van de orde achter. Uit deze kleine rest herleefde vanuit Wit-Rusland na ruim een kwart eeuw de sociëteit, die in 1814 weer formeel ‘hersteld’ werd. De Nederlander Johannes Philippus Roothaan, de eerste nieuwe ordegeneraal, werd de ‘tweede stichter’ genoemd. Op alle terreinen van de wetenschap hebben jezuïeten zich in de loop der eeuwen onderscheiden. Ignatius' feestdag is 31 juli. Ignatius' fysionomie is waarschijnlijk voor altijd bepaald door zijn dodenmasker: hoog bollend voorhoofd, haakneus en kleine snor (schilderijen van Del Ponte midden 16e eeuw en Sánchez Coello uit 1585). Hij draagt de zwarte toga talaris (priesterkleed), soms met mantel en Romeinse baret, of het kazuifel: Zurbarán, schilderij ca. 1640 en Egid Quirin Asam, sculptuur 1738 in de Ursulinenkirche te Straubing. Ignatius' attributen zijn banderollen met teksten, het sj-devies ‘Ad maiorem dei gloriam’ (Tot meerdere eer van God) of spreuken, een vlammend hart, een kruis of kruisbeeld, een doodshoofd (vanitas) en het stralende of vlammende ihs-teken, de drie eerste Griekse letters van ièsous; maar ook geduid als iesu habemus societatem (wij verheugen ons in het bezit van het gezelschap van Jezus!) met een kruis en drie nagels boven de h: gravure 1643 van Van Lochon (ihs-teken); beeld ca. 1630 van Fernandez te Santiago de Compostela (hart); zilveren beeld 1741 van Francisco iii de Vergara in de basiliek te Loyola (spreuk) en schilderij ca. 1675 van Pérez (kruis). Vaak vergezellen hem leden van zijn orde: de rusteloze missionaris Franciscus Xaverius, de tot extreme kuisheidsidealen gebrachte Stanislaus Kostka en Luigi Gonzaga, de theoloog en catecheet Petrus Canisius en kardinaal Robertus Bellarminus, een van de invloedrijkste coryfeeën van de Contrareformatie: bijvoorbeeld bij Pozzo, reliëfs 1696-1700 aan het graf-altaar in Il Gesù te Rome. De wijze waarop Ignatius in scènes werd afgebeeld is vanaf het begin bepaald en tot in de 18e eeuw vastgelegd door sentiment en vormentaal van de late barok en door de propagandistische pogingen de canonisatie in 1622 van de stichter te bewerken (Rubens' altaarstuk 1612-18). Vandaar dat men koos voor heroïsche momenten zoals visioenen, wonderen en de hem toebedachte apotheose, die uitbundig en triomfantelijk, liefst aan tot kosmische vergezichten open-geschilderde gewelven van feestelijke kerken moesten overtuigen van de grandeur van de Kerk en de orde, van de band tussen de hemel en de binnen afzienbare tijd dankzij de ‘Naam van Jezus’ te kerstenen aarde (Gaulli, fresco 1668-83 in Il Gesù, Rome) en van het door de orde wereldwijd verbreide vuur van de Goddelijke Liefde (Pozzo, gewelffresco 1691-94 in de San Ignazio te Rome). Vanaf 1560 werd in de talrijke jezuïetencolleges over heel Europa het drama, waarvoor de jezuïeten-auteurs naast klassieke vooral bijbelse en hagiografische onderwerpen kozen, gebruikt als opvoedingsmiddel. Uiteraard heeft men aan de stichter Ignatius en zijn apotheose, maar ook aan volgelingen zoals Franciscus Xaverius, Stanislaus en Aloysius stukken gewijd (Ignatiusspel 1690 met 123 spelende studenten; Franciscus-Xaveriusspel 1677 te Luzern met regievoorschriften voor woeste zeescènes). In 1666 verscheen van de hand van de Columbiaan Camargo een niet helemaal voltooid, groot, aan Ignatius' leven gewijd, episch gedicht, dat vanwege inhoud en woordenbrij zeer omstreden bleef. Een toneelspel van Lavery, The First Legion. A Drama of the Society of Jesus (New York 1934), dat met de oplossing van een conflictueuze situatie in een Amerikaans jezuïetenklooster de geest van de orde wil tekenen, had succes en werd vaak opgevoerd. Hamy 1875; H. Rahner 1949; Smith 1969; Wilberg-Vignau 1970. |
|