Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Ildefonso van Toledois met »Isidorus van Sevilla, wiens leerling hij waarschijnlijk was of door wiens ideeën hij minstens gevormd werd, de belangrijkste vertegenwoordiger van de late, Latijnse cultuur in de imposante Visigotische rijkskerk van het 7e-eeuwse Spanje. Uit zijn leven zijn betrekkelijk weinig data bekend. Hij werd ca. 607 geboren en schijnt tegen de zin van zijn ouders, die tot de aristocratie van het rijk hoorden, monnik te zijn geworden in de abdij San Cosma y Damián te Agalia bij de hoofdstad Toledo, waar hij na verloop van tijd tot abt gekozen werd. Reccesvinth, sinds 653 koning, plaatste hem in 657 op de reeds sedert een halve eeuw voornaamste Spaanse bisschopszetel: die te Toledo. Onder de regering van Reccesvinth en zijn opvolger Wamba bereikte de Visigotische beschaving haar hoogtepunt. De op vele punten voorbeeldige samenwerking tussen vorst, rijksgroten en bisschoppen uitte zich tussen 589 en ca. 703 in een zeer belangrijke reeks van meer dan vijftien Toledaanse concilies, die zowel de wetgeving binnen het rijk als de dogmatische en juridische besluitvorming in de Kerk betroffen. Merkwaardig is dat er juist in een periode van 25 jaar, die begint met het tienjarig episcopaat van Ildefonso, geen concilie werd gehouden. Het verschijnsel kan wijzen op een geconsolideerde situatie binnen het rijk, maar zou ook mede zijn oorzaak kunnen vinden in een grotere interesse van de bisschop voor de letteren dan voor ambtelijke rompslomp. Volgens een notitie van zijn opvolger, die zelf een belangrijk auteur was, Julianus van Toledo, in diens Beati Ildefonsi elogium ca. 680 liet Ildefonso een lange lijst werken na. Het grootste deel daarvan ging verloren. Bewaard bleven een werk over de doop, een over het (mystieke) leven van de christen na de doop (aan de hand van een uitleg van de woestijntocht van de Israëlieten) en een De viris illustribus (Over beroemde mannen) met veel gegevens over de geschiedenis van de Spaanse Kerk in de eerste helft van de 7e eeuw. Het belangrijkste werk is Libellus de virginitate sanctae Mariae contra infideles (Boekje over de maagdelijkheid van de heilige Maria tegen ongelovigen), minder vanwege de polemische kant ervan dan om de enorme invloed dat het had op de middeleeuwse mariologie en de latere Maria-devotie. Ildefonso richt zich tegen twee antieke, christelijke auteurs, Jovinianus en Helvidius, en een joodse tijdgenoot. Die auteurs beweerden dat Jezus niet maagdelijk, maar op de gewone, natuurlijke wijze door Maria ontvangen was en uit haar voortgekomen; als dat niet zo was, dan zou zijn geboorte geen echte geboorte geweest zijn, en de door Jezus bewerkte verlossing daarmee waardeloos. De bisschop, vasthoudend aan de ongereptheid van Maria, stelt daar tegenover dat door de Heilige Geest juist het wonderbaarlijke in de voortkomst van Jezus bewerkt zou zijn. Belangrijk is dat hij in deze vlammende panegyriek op Maria toch altijd de uniciteit van de verlossing door Jezus in het oog houdt en Maria's bemiddelende plaats daarin onderkent. In de 8e eeuw ontstond de legende, dat Maria aan Ildefonso verschenen zou zijn en hem een miskazuifel (»clerici) zou hebben overhandigd. Een andere legende vertelt dat de Toledaanse vroegchristelijke martelares en patrones van de stad, Leocadia, tijdens het vierde concilie van Toledo, dat in 633 in haar kerk vergaderde, uit haar graf zou zijn opgestaan om te pleiten voor de maagdelijkheid van Maria (vgl. »Euphemia). Om een bewijs te hebben voor de realiteit van de verschijning zou Ildefonso een slip van haar sluier hebben afgesneden. Beide verhalen werden bron voor een iconografisch thema. Ildefonso stierf op 23 januari 667.
Biografen van Ildefonso na zijn veel jongere, reeds genoemde tijdgenoot Julianus - zoals de 13e-eeuwse dominicaan Rodrigo Maria Cerratense of de 15e-eeuwse Alfonso Martinez de Toledo - gingen uit van de betrekke- | |
[pagina 194]
| |
lijk waardeloze Vita et gesta, op naam gezet van bisschop Cixila van Toledo ca. 780, maar in feite uit de 11e of 12e eeuw. Ildefonso's mariologie had grote invloed op de totstandkoming van een belangrijke, uitvoerige geloofsbelijdenis die op het elfde concilie van Toledo in 675 geformuleerd werd. In handschriften uit het begin van de 12e eeuw komen de oudste auteursportretten van Ildefonso voor. Hij is dan ofwel als monnik ofwel in middeleeuws bisschoppelijk ornaat afgebeeld, en boek en staf zijn zijn attributen. Op miniaturen ca. 1100 in een handschrift in de Biblioteca Palatina te Parma is hij, schrijvend en biddend, omgeven door monniken. Vanaf de 15e eeuw draagt hij koorkap, mijter en staf van de laat-middeleeuwse prelaat en maakt een zegen-gebaar: op een paneel ca. 1450 van Luis Dalmau in de kathedraal te Valencia, op een Aragonees paneel 1454 in de Santa Catarina te Zaragoza en, staande, aan een marmeren beeld ca. 1550 van De Velasco in het Museo de Santa Cruz te Toledo. Naar zijn Maria-devotie verwijzen een beeld in de Sankt Peter te Salzburg (Mariabeeldje in de hand) en een schilderij van El Greco (schrijvend bij een Mariabeeld waar hij naar opziet), beide ca. 1600. Cycli komen voor in het genoemde handschrift te Parma en in een uit het begin van de 13e eeuw in de Biblioteca Nacional te Madrid. Men ziet Ildefonso vertrekken naar het klooster, zijn opname aldaar, discussies van de auteur van de Libellus met elk van zijn tegenstanders en een toespraak tot de monniken. Uiteraard ontbreken de twee verhalen over de verschijningen van Maria en van Santa Leocadia niet. De viering van de mis (soms met Reccesvinth daarbij) en zijn begrafenis sluiten de cycli af. Na het betreffende miniatuur uit het zojuist vermelde Madrileense handschrift, waarin de scène compleet is, werd de verschijning van Maria een graag gekozen onderwerp voor onder meer een paneel ca. 1467 van Fernando Gallego in de kathedraal van Zamora (scène in een kerkruimte) en schilderijen van de Meester van Sint Ildefonsus ca. 1490 in het Louvre te Parijs, van Sodoma 1530 in de Santo Spirito te Siena en van El Greco ca. 1585 in de kathedraal te Toledo. Uitgesproken populair was dit thema in de periode van de Contrareformatie, toen het ook met meerdere personages werd uitgebreid. Men denke aan schilderijen van Reni ca. 1612 in de Santa Maria Maggiore te Rome, van Velázquez ca. 1623 in het Palacio Arquiepiscopál te Sevilla, van Rubens 1331/32, van Murillo ca. 1680 en een gewelfschildering uit dezelfde tijd van Giordano in de sacristie van de kathedraal te Toledo. Engelen en vrouwelijke heiligen vergezellen op deze werken Maria. De verschijning van Leocadia werd onder meer uitgebeeld op een schilderij ca. 1467 van de reeds genoemde Fernando Gallego in de kathedraal van Zamora en een van Orrente 1617 (in gezelschap van koning Reccesvinth; »Ermenegild), en op een reliëf ca. 1760 van Michel (Ildefonso in bisschoppelijk ornaat). Zowel de tegenwoordigheid van Reccesvinth als het bisschopsgewaad van Ildefonso zijn anachronistische elementen: geen van beiden bekleedde ten tijde van het bewuste concilie in 633 reeds het ambt. Blanco/Campos 1971; Braegelmann 1942; Codoñer Merino 1972; Dzialowski 1898; Gaiffier 1976; Mayer 1912; Mayer Schapiro 1964; Müller-Hofstede 1965. |
|