Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdEuphemia van Chalcedonzou volgens de laat antieke Fasti Consulares Vindobonenses (lijsten van belangrijke gebeurtenissen gerangschikt naar de jaren van de Romeinse consuls) op 16 september 303 tijdens de vervolging van Diocletianus ter dood veroordeeld zijn. Volgens een andere traditie stierf zij in 309 te Chalcedon (aan de oostelijke oever van de Bosporus) onder Galerius. Een Passio met de eerste versie, die voortleeft in het verhaal van de Legenda Aurea en voornamelijk vertelt over de verschillende martelingen die zij onderging, heeft geen historische waarde. Zij zou onder meer op een brandend wiel gebonden zijn, tussen draaiende molenstenen gelegd, met zaag en vuur bewerkt, voor beer en leeuw geworpen en bij slangen gezet (»martelaren), om tenslotte met het zwaard te worden gedood. Van groter gewicht voor haar reputatie was de, overigens ook weer legendarische rol die haar werd toegedicht in de traditie over het concilie van Chalcedon in 451 (»Leo de Grote). Op dit concilie werd voor de volgende eeuwen het dogmatisch inzicht in de persoon en de natuur van Jezus van Nazaret vastgelegd tegen de ultra-Nicea-interpretaties (»Athanasius) van de monnik Eutyches, die Jezus' God-zijn te zeer benadrukte, zodat aan de opvatting over zijn mens-zijn te kort gedaan werd. Het concilie werd gehouden in de naar Euphemia genoemde, eind 4e eeuw gebouwde, schitterende basilica te Chalcedon waar haar gebeente rustte. De legende vertelt dat de concilievaders haar graf zouden hebben laten openen om op haar borst een document met een monofysitische geloofsbelijdenis te laten leggen (Jezus heeft alleen een goddelijke natuur) en op haar voeten een duofysitische (hij is waarlijk God en mens), waarna zij het graf sloten en verzegelden. Toen dat weer geopend werd, lag de eerste belijdenis aan haar voeten en de orthodoxe op haar borst. Het bewijs was geleverd.
Ephemia's verering nam een hoge vlucht na de beeldenstrijd in het Byzantijnse Rijk (730-843). Haar relieken, al eerder vanwege het gevaar van de dreigende Perzen naar Constantinopel overgebracht, werden door de iconoclasten (beeldenstormers) in zee geworpen maar door keizerin Irene, die aan de strijd een einde maakte, in ere hersteld. In het Westen had haar uitstralingsgebied zijn centrum in de reeds in de 6e eeuw genoemde en op het einde van de 7e eeuw gerestaureerde kerk Sant'Eufemia te Rome en in twee kapellen te Ravenna uit de 6e eeuw (in het aartsbisschoppelijk paleis en de San Apollinare Nuovo). Zij wordt de verdedigster van de orthodoxie (rechtgelovigheid) genoemd en in het Oosten op 11 juli en in het Westen op 13 april (waarschijnlijk de datum van de wijding van een van haar kerken) gevierd. Haar attributen zijn martelaarspalm, zwaard of lelie, slangen, leeuw, molensteen en vuur, soms een volumen (boekrol). | |
[pagina 140]
| |
Euphemia vond haar plaats op de afbeeldingen van groepen vroegchristelijke martelaren: op de mozaïeken 535-43 te Parenzo en ca. 568 in de San Apollinare Nuovo te Ravenna en op een 6e-eeuws fresco in de San Clemente te Rome. Slangen omringden haar op een absismozaïek uit dezelfde eeuw in haar basiliek te Rome (bewaard via een gravure ca. 1695 van Ciampini). In de middeleeuwen werd zij met martelattributen onder meer afgebeeld op een fresco ca. 1400 in de Sant'Eufemia te Spoleto door een artisan uit de Umbrische school, en op een schilderij 1454 door Andrea Mantegna. In de 16e eeuw nam de pathetiek toe: Bissolo toonde haar op een schilderij ca. 1520 in de kathedraal te Treviso met een zwaard in de borst, en op een anoniem beeld in de dom te Rovigo wordt zij te midden van leeuwen geraddraaid. In 1942 werd een fraaie fresco-cyclus met martelscènes ontdekt in de Euphemia-kerk te Istanbul. Euphemia's dood met het zwaard nadat zij gepijnigd was in een vuuroven wordt getoond op een miniatuur ca. 1130 in het Passionale van Stuttgart. Het Chalcedon-wonder werd uitgebeeld op een fresco ca. 1550 in de kerk te Veronet (Roemenië), op een 18e-eeuwse Russische kalenderikoon te Recklinghausen en op een schilderij ca. 1880 van Morgari in de Sant'Eufemia te Milaan. Asterius van Amaseia, een Pontische bisschop ca. 400 met scherpe ogen en een bewonderaar van de afbeeldingen, beschreef in de elfde van een reeks van zestien enthousiaste voordrachten over martelaren een schildering met Euphemia's passie. Deze preek werd op Nicea ii, een concilie waarop in 787 de beeldenstrijd dogmatisch beslecht werd ten gunste van de iconodulen (beeldenvereerders), als getuigenis voorgelezen. Naunmann/Belting 1966; Schneider 1943, 1943-49 en 1951-54; Walter 1970. |
|