Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdLeo de Grotewas bisschop van Rome van 440 tot 461. Hij was een van de eerste grote figuren op de Romeinse zetel, een man die in meer dan een opzicht de kerk- en wereldgeschiedenis mee bepaalde. Van zijn jeugd is zeer weinig bekend. Hij moet in het begin van de 5e eeuw ergens in Tuscia geboren zijn. Al ca. 430 was hij, nog diaken, een invloedrijk persoon aan de sinds bisschop Damasus (»Hieronymus) goed georganiseerde Romeinse curie. Op een reis met een diplomatieke missie in Gallië, werd Leo na het overlijden van zijn voorganger door de gemeente te Rome tot bisschop gekozen. Zijn pontificaat wordt gekenmerkt door zijn diepe overtuiging van de rechtmatigheid van de verworven en gegroeide suprematie van de Romeinse bisschopszetel en de daaraan verbonden rechten en plichten. Vandaar zijn voortdurend en tamelijk rigoureus optreden tegen de in zijn dagen dreigende ketterijen. Hij bestreed de pelagianen, die - naar sommigen meenden - een al te optimistische kijk hadden op het menselijk vermogen om zelf bij te dragen aan het verwerven van genade en heil van Godswege. Hij ging tekeer tegen de volgens hem overal aanwezige en verderfelijke manicheeën: zijns inziens perverse gnostici, die Kerk en staat met hun dualistische ideeën ondermijnden, voorts tegen de revival-beweging van de Spaanse bisschop Priscillianus, over wie hij stellig niet goed ingelicht was. Daarnaast greep hij beslissend in in kerkpolitieke problemen in Afrika, Zuid-Gallië en Illyrië, waar hij het Romeinse juridische gezag handhaafde, maar ook de rechten van de plaatselijke gemeenten sauveerde. Soms, zoals in de nog steeds voortdurende strijd om de paasdatum (»Irenaeus), wist hij diplomatiek zijn standpunt te verzachten en tot overeenstemming te komen met belangrijke bisschoppen uit het Oosten. Van groot belang - voor het eerst in de geschiedenis van de conciliaire praxis - was de westerse in- | |
[pagina 230]
| |
vloed via Leo's beroemde brief, de Tomus Leonis 449 (tomos: afgesneden stuk; [boek]-werk van Leo), en zijn voorzittende legaten op de dogmatische beslissing van het concilie van Chalcedon in 451. Dit concilie stond tegen een al te grote benadrukking van Jezus' god-zijn (voorgestaan, naar men meende, door de monnik-predikant in Byzantium Eutyches) in zijn besluiten een evenwichtige verhouding voor tussen Jezus als mens en als Zoon van God en veroordeelde de monofysieten, die slechts de ene goddelijke natuur van Jezus beleden. Op organisatorisch terrein moest hij echter een nederlaag incasseren toen het concilie in de 28e canon de rang van de patriarch van Constantinopel ten koste van de positie van Rome tot een ongekende hoogte verhief. Toch was het weer Leo's verdienste dat het contact tussen de beide voornaamste zetels van het Rijk in stand gehouden werd door de aanstelling van een ‘apocrisiarius’, een blijvende legaat aan het Byzantijnse hof. Daar tegenover bewerkte hij weer in het Westen bij keizer Valentinianus en zijn vrouw Eudoxia en invloedrijke moeder Galla Placidia dat het Romeinse primaat van staatswege erkend werd. Tenslotte redde Leo voorlopig - zeer ten gunste van het aanzien van de bisschop - Rome en het West-romeinse Rijk tweemaal van een fatale aanval van de barbaren, eenmaal door Attila met zijn Hunnen in 452 tot Mantua tegemoet te reizen en tot terugkeer te bewegen, een andere maal door de stad voor een totale plundering door Geiserik en de Vandalen te behoeden. Leo stierf in 461. Hij liet 96 zeer fraaie preken na en een kleine 125 brieven, die een uitstekende retorische vorming verraden. Op zijn naam staat een zeer belangrijke verzameling liturgische teksten uit ca. 440-50, bekend onder de naam Sacramentarium Leonianum (beter naar de vindplaats Sacramantarium Veronense genoemd). Leo de Grote werd in 1754 tot kerkleraar (»kerkvaders) verklaard. Zijn feestdag is 11 april. De vroegste afbeelding van Leo, gekleed in tuniek en pallium, een schriftrol dragend, bevindt zich op een fresco ca. 700 in de Santa Maria Antiqua te Rome. In de middeleeuwen werd hij steeds anachronistisch in pauselijke dracht voorgesteld: 12e-eeuwse miniatuur in het Martyrologium van Zwiefalten en een beeld 1215-29 aan het zuiderportaal te Chartres. In de tijd van de barok moesten afbeeldingen van het optreden van Leo (met pauselijke tiara op het hoofd) tegen Attila de glorie van het pausschap onderstrepen: te Rome een reliëf 1648 van Algardi aan Leo's altaar in de Sint Pieter en een fresco 1512 van Rafaël in de Stanza d'Eliodoro uit 1512 (op het ontwerp van Rafaël toont Leo de gelaatstrekken van paus Julius ii, op het uitgevoerde fresco die van Leo x) en een in de Galleria delle Carte Geografiche uit 1581. Een zeldzame voorstelling is de uitbeelding door Antoniazzo Romano op een retabel ca. 1490 van het legendarische verhaal dat Leo zich om zijn kuisheid te bewaren de hand had afgesneden, maar dat Maria dit weer had hersteld. Leo is, vanwege zijn rol in het concilie van Chalcedon, een van de weinige bisschoppen van Rome die ook in de kerken van het Oosten afgebeeld werden. Gekleed als oosterse bisschop met omophorion (een gekruiste schouderband met grote kruisen als waardigheidsteken): een miniatuur ca. 995 in het Menologion van Basilius ii, een fresco ca. 1050 in de Sophia-kerk te Ochrid in Servië (met andere in het Oosten niet onbekende bisschoppen: »Gregorius de Grote en Silvester [»Helena & Constantijn]) en een 12e-eeuws, Byzantijns mozaïek in de Cappella Palatina te Palermo (medaillon). Hudon 1959; Lepelley 1961; Mohlberg 1956; Stockmeier 1959; Träger 1970. |
|