Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdEulalia van Méridawas een van de meest vereerde martelaressen van Spanje. Prudentius eerde haar in Peristephanon (Boek der martelaarskronen, hymne 3; ca. 400) met een hymne, »Augustinus met een preek en Gregorius van Tours in De Gloria Martyrum (Roem der martelaren, hst. 71; voor 575) met een vertelling. Alle drie gebruikten ze legendarisch materiaal, zoals ook een niet te dateren Passio dat doet. Eulalia zou in het begin van de 4e eeuw - men weet niet in welk jaar - op 10, 11 en 12 december gemarteld zijn. Volgens het oudste middeleeuwse document in de ‘langue d'oïl’, het Cantilène de Sainte Eulalie, moet het in 303 onder Maximianus, medekeizer van Diocletianus, geweest zijn. Zij onderging een serie stereotiepe martelingen (geslagen, aan een kruis gebonden, levend met haken gevild en in kokende olie geworpen; »martelaren), om tenslotte op de brandstapel, die overigens de rechter het gezicht verschroeide, door onthoofding de dood te vinden. Als twaalfjarige zou zij - haar leven aan Christus gewijd - op het landgoed van haar voorname ouders voor de vervolging verborgen zijn gehouden. Maar zij vluchtte en meldde zich vrijwillig bij de rechter. Volgens Prudentius hield zij voor hem een rede, waarin zij het ‘heidendom’ en zijn goden aanklaagde. Daarop volgden haar veroordeling en gruwelijke marteling. Bij haar dood zag men haar ziel als een duif (»Benedictus & Scholastica) het lichaam verlaten, dat te Mérida begraven werd op een plaats waar een door Prudentius beschreven basiliek verrees.
Eulalia werd in de Romeinse provincies Africa en Hispania (Noord-Afrika en Spanje), maar vooral te Bordeaux en Barcelona vereerd. In de laatste stad zozeer, dat vanaf de 7e eeuw de overtuiging post vatte dat ook daar een tweede meisje met de naam Eulalia gemarteld zou zijn. Haar Passio lijkt sterk op die van Eulalia van Mérida. Niet alle auteurs zijn er - hoewel daar aanwijzingen voor zijn - van overtuigd dat beide meisjes een en dezelfde martelares zouden zijn. Eulalia werd de patrones van kraamvrouwen en reizigers en men riep haar aan tegen dysenterie. Naast de stereotiepe tekens van martelaarschap (palmtak of boek) is een duif of een oventje haar individuele attribuut. Haar feest valt op 10 december; dat van de Barcelonese op 12 februari. Men vindt Eulalia voor het eerst afgebeeld onder de martelaressen aan de mozaïekwand ca. 569 in het schip van de San Apollinare Nuovo te Ravenna. Met martelaarsattributen ziet men haar op een miniatuur uit de 10e eeuw in een Mozarabisch antiphonarium in de kathedraal te León (met palmtak bij een initiaal); op een 14e-eeuws paneel in het Museo Arquiepiscopale te Vich (Catalonië; met kruis en kroon) en op een altaarstuk eind 14e eeuw van Pedro Serra in de kathedraal te Segorbe bij Valencia (met palm en kruis); met de duif in de hand op een 15e-eeuws retabel in de kerk te Schweinhaus en met het oventje | |
[pagina 139]
| |
op een geborduurd antependium uit het Stift Obernkirchen (Hessen-Kassel). Een 13e-eeuws antependium in de kerk te Javierre (Navarra) toont zes scènes uit Eulalia's leven. Vier reliëfs 1518/20 van Ordóñez in het koor van de kathedraal te Barcelona vormen een kleine passiecyclus. Scènes komen voor op een miniatuur ca. 1130 in het Passionale van Stuttgart (een beul duwt haar een fakkel in het gezicht) en op de predella ca. 1420 van een aan Bicci de Lorenzo toegeschreven werk (onthoofding). Aldhelm, een ascetische bisschop van Shelborne, bezong haar in de tweede helft van de 7e eeuw in proza in zijn De laudibus virginitatis (Lofprijzingen der maagdelijkheid) en in versvorm in De laude virginum (Lof der maagden). Delehaye 1933; Frabrega 1958; Munera 1928; Quentin 1908. |
|