Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
Martelarenzijn al diegenen die in de loop van de eeuwen omwille van hun christenzijn folteringen hebben doorstaan en hun leven gaven. Al in de evangelies (Mat. 24,9-10 en Joh. 21,19) en vooral in de Apocalyps wordt op vervolging van de christenen gezinspeeld (bijvoorbeeld 2,10; 6,9; 7,9-14) en bijbelse figuren zoals de diaken Stefanus ondergingen de marteldood en werden als martelaren vereerd. Het woord is afgeleid van het Griekse ‘martyrein’ dat ‘getuigenis afleggen’ betekent. De martelaar getuigt met zijn dood van zijn overtuiging. »Augustinus stelde daarom ook het criterium: ‘Martyres non facit poena, sed causa’ (Niet de foltering maakt iemand tot martelaar, maar het motief). Keizer Nero gaat door voor de eerste christenvervolger. Lactantius (304/13 in De morte persecutorum, Over de dood van de vervolgers) onderscheidde in christelijk perpectief slechte (vervolgende) en goede (tolerante) keizers. Het Romeinse recht heeft nooit een ‘wet tegen de christenen’ gekend; altijd werden periodieke en plaatselijke vervolgingen per decreet - vaak naar aanleiding van ongeregeldheden veroorzaakt door plebs dat de christenen vijandig gezind was - uitgevaardigd. Grond daarvoor was de politionele ‘coercitio’, het recht van de overheid om straffend op te treden bij ordeverstoring. Grote tegen de hele kerk gerichte vervolgingen vonden plaats onder de keizers Decius en Diocletianus (ca. 250 en 300). Men hoede zich er dus voor de eerste eeuwen van de Kerk voor te stellen als een doorlopende vervolging, waarbij menigten christenen angstig wegkropen in catacomben (een romantische voorstelling uit de 19e eeuw). Vanaf bijvoorbeeld 260 tot het einde van de 3e eeuw heerste grote tolerantie: de tijd van de ‘magna pax’, de grote vrede. Men overschatte het aantal martelaren dan ook niet. Bij telling komt men op twee en een halve eeuw toch niet verder dan enkele duizenden. Van de andere kant is de uitspraak van de Carthaagse advocaat Tertullianus (ca. 200), dat ‘het bloed der martelaren zaad der christenen werd’ niet geheel bezijden de waarheid. Hij durfde al spottend de roep ‘Christianos ad leonem’ (Christenen voor de leeuwen; letterlijk ‘voor de leeuw’) te repliceren met: ‘Wat kan nu een leeuw tegen zovelen!’ Constantijn (»Helena & Constantijn) maakte in 313 een einde aan de vervolgingen. Wat betreft de berichten over vroegchristelijke martelaren maakte men een onderscheid tussen authentieke martelaarsakten, die soms letterlijk teruggaan op gerechtelijke protocollen (Acta proconsularis; bijvoorbeeld de akten van de Afrikaanse martelaren van Scili, in 180 in Africa Proconsularis gedood: waarschijnlijk het oudste, Latijnse document), Passiones of Martyria (gebruikt bij liturgische voorlezingen), berichten van getroffen gemeenten aan andere over de vervolging (Brief 177 met berichten over de 48 martelaren van Lyon; »Irenaeus) en Martelarenlegenden, die vaak allerminst betrouwbaar zijn. De verering van de martelaren kreeg gestalte in de accentuering van het graf (bouw van een ‘memoria’, grafkapel), liturgische viering van de sterfdag, het bijhouden vanaf de tweede helft van de 4e eeuw van Martyrologia, liturgische boeken met de kalender van de martelaren, in talloze monumenten van dichtkunst (Prudentius' Peristephanon, Martelarenkrans ca. 404/05) en kunst (mozaïek 424/451 van Laurentius in het Mausoleum van Galla Placidia te Ravenna) en tenslotte in de niet altijd van misbruiken vrijgebleven reliekenverering (»Augustinus spotte al met iemand die dagelijks vele malen een botje van een martelaar kuste, en keurde handel in relieken af). In de martelarenlegenden komt een groot aantal ‘topoi’ voor, vaststaande elementen in een roman-achtig genre: bijna eindeloze, felle discussies van de martelaren met hun tegenstanders, uitbarstingen van woede van de rechter, een groot aantal, soms een grote reeks pijnigingen, wonderen door de martelaar, bekering van | |
[pagina 248]
| |
gevangenbewaarders en beulen, hemelse verschijningen van Jezus en heiligen aan de martelaren in de kerker en na de dood bescherming van de lijken door een wild dier of vogel(s). De vele extreme martelingen, die elkaar soms op volkomen onmogelijke manier opvolgen en de martelaren niet deren, moeten verwijzen naar de christelijke idee over de uiteindelijke onvernietigbaarheid van het leven. Na de vrede van 313 bleven, in steeds wisselende omstandigheden, door de eeuwen heen martelaren vallen: bij de Vandalen-in-vallen in Afrika (5e-6e eeuw; bisschop Nicasius van Reims in 407 en Juliana van Corsica, »Ontcommer), onder de oprukkende islam (7e en 8e eeuw; Pelagius van Córdoba; »Isidorus van Sevilla), in de tijd van de Reformatie (»Martelaren van Gorkum, »Thomas More en een aantal Londense kartuizers in 1535), ten tijde van de Franse Revolutie en kort geleden onder nationaal-socialistische en communistische regimes (Titus Brandsma in 1942; zaligverklaring 1985). Vooral missie en zending vroegen vanaf de 16e eeuw vaak groepen slachtoffers: de vijf door »Franciscus van Assisi uitgezonden Martelaren van Marokko, die in 1226 te Marrakech onthoofd werden (paneel ca. 1500 van Arcuccio) en de Martelaren van Nagasaki - vijf kapucijnen, drie jezuïeten en negentien Japanse christenen - die in 1597 gekruisigd en met lansen doorstoken werden (schilderij ca. 1627 van Tanzio da Varallo). Martelaren zijn vrijwel altijd kenbaar aan een in de hand gehouden, klein kruis (martelares Irene, volgens de legende de dochter van de legendarische keizer-vervolger Licinius in het begin van de 4e eeuw; ikoon ca. 800 in het Catharina-klooster op de Sinaï), een lauwerkrans en de martelaarspalm (stereotiep; voorzichtigheid is echter bij determinatie geboden, omdat ook heilige »maagden krans of palm kunnen dragen; bijvoorbeeld »Odilia). Voor duidelijker onderscheid zorgen de werktuigen waarmee heiligen gemarteld zijn: de jonge moeder Julitta van Tarsus (met haar driejarig zoontje) wordt te lijf gegaanJacques Callot, gravure uit 1624 met de kruisdood van franciscaanse missionarissen in 1597 onder keizer Taicosam te ‘Mongasaki’ (Nagasaki?).
| |
[pagina 249]
| |
met een zaag, spijkers, een vat kokende olie en tenslotte met dolken en zwaarden gedood (12e-eeuws Catalaans antependium). Soms geeft de wijze van martelen uitsluitsel: de christen geworden vorst Achatius (of Acacius), die met zijn tienduizend soldaten door de keizers Hadrianus en Antoninus ter versterking van hun legers geworven was, werd volgens een legende uit de tijd van de kruistochten met de zijnen na steniging en geseling van de berg Ararat in de doornen geworpen en tenslotte aan kruisen gedood (miniaturen ca. 1410 in het Getijdenboek van Anna van Bretagne en ca. 1440 in dat van Catharina van Kleef; houtsnede ca. 1496 van Dürer en daarop geïnspireerd een werk 1643 van Ruprecht). Soms is de heilige herkenbaar aan de verwondingen die werden toegebracht (»Lucia). Een iconografisch bijzondere groep vormen de cefaloforen, onthoofde martelaren en martelaressen die na hun dood zelf hun hoofd in handen namen en het een eindweegs wegdroegen, meestal naar hun grafplaats. De oudste afbeeldingen zijn die van de drie jongemannen uit de vuuroven uit het oudtestamentische boek Daniël, die volgens een legende na onthoofding elkaars hoofden droegen. Naast de beroemdste cefalofoor »Dionysius van Parijs kan nog een vijftiental anderen genoemd worden. Martelaren: bisschop Sixtus ii van Rome, die in 258 tijdens de liturgie werd gedood (tekening ca. 1120 in het Passionale van Stuttgart; met de Romeinse martelaren-diakens Felicissimus en Agapitus); de legendarische Lucianus van Beauvais (onder Nero gemarteld; 12e-eeuws kapiteel in de abdij Saint-Lucien te Bury [Oise]); Achaeolus en Acius van Amiens (303; 16e-eeuws glasraam in de Saint-Acceuil te Écouen bij Parijs); de in de tijd moeilijk plaatsbare Mitrias van Aix, die op een schilderij ca. 1475 uit de omgeving van Nicolas Froment met zijn hoofd door de straten van de stad loopt (kathedraal van Aix-en-Provence); Justus van Beauvais (einde 3e eeuw; schilderij ca. 1635 van Rubens); volgens een 12e-eeuwse Passio de Raetiër Placidus van Disentis (ca. 700; Bernhard Strigel, altaarstuk 1489 in de kerk te Disentis in Zwitserland); de soldaat Gereon (»Mauritius; miniatuur 1137-47 in een calendarium in de Landesbibliothek te Stuttgart, een van de oudste voorbeelden); »Thomas van Canterbury (13e-eeuws beeld aan de gevel van de kathedraal te Wells); de reeds genoemde Nicasius van Reims en zijn zuster Eutropia (beelden ca. 1220 aan de westfaçade van de kathedraal te Reims en 1225-30 aan het Calixtusportaal aldaar). Onder de martelaressen vindt men »Parasceve (fresco 1639 in de Nicolaaskerk te Kastoria in Macedonië); de legendarische koningsdochter Saint Osyth (Osgitha) uit Eastanglia (15e-eeuws glasraam te Long Melford in Suffolk) en Valeria van Limoges, die in de 10e eeuw haar afgeslagen hoofd naar Martialis droeg, die haar doopte (houten beeld ca. 1495 in de Saint-Michel-des-Lions te Limoges). Grata van Bergamo (8e eeuw) droeg het hoofd van haar vermoorde bisschop (16e-eeuws altaarstuk van Zucco in de Sant'Alessandro te Colonna); en bij de gezond van lijf en leden voorgestelde, legendarische bisschop Firminus van Amiens is met kroon en zwaard zijn hoofd een attribuut dat aan zijn voeten ligt (houtsnede 1516-17 in de Heiligen der Sippe-, Mag-, und Schwägerschaft Kaiser Maximilians I). Hoogst waarschijnlijk is de voorstelling van de cefalofoor voortgekomen uit de vermelding van sprekende hoofden van martelaren in legenden. In de anomieme Passio van Justus van Beauvais uit de 8e eeuw verneemt men bijvoorbeeld: toen men zijn hoofd wilde wegpakken, stond zijn lichaam dat daar lag op, nam het hoofd in de handen en hield het in de schoot. En zijn tong sprak vanuit zijn hoofd, bad tot de heer God en zei: ‘God Vader, Heer van hemel en aarde, ontvang mijn ziel want ik ben schuldeloos en rein van hart.’ Baumeister 1980; Von Campenhausen 1964; Coens 1956 en 1963; Hoppenbrouwers 1961; Leclerq 1902-13; K. Rahner 1961; Schurmans 1947. |
|