Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdAloysius (Luigi) van Gonzagawas de oudste zoon van Ferrante Gonzaga, markies van Castiglione uit een zijtak van het huis van Mantua. Hij werd op 9 maart 1568 in het kasteel van Castiglione delle Stiviere geboren. Na een aantal jaren als page aan de hoven te Florence en Madrid, waar hij te midden van het mondaine hofleven eer en deugd bewaarde, deed hij in 1585 zeer tegen de zin van zijn vader afstand van zijn erfdeel en trad te Rome in in de Sociëteit van Jezus (»Ignatius van Loyola). Door velen tijdens zijn zesjarig kloosterleven bewonderd om zijn ijver, vroomheid en praktisch inzicht, stierf hij, zelf bij de verpleging van pestlijders in Rome met de ziekte besmet, op 21 juni 1591. Op deze datum wordt zijn feest gevierd.
Uit moderne bestudering van zijn brieven en geschriften bleek dat ten gevolge van misplaatste verdraaiing van de werkelijkheid, wansmaak en bigotte pruderie, van weinig heiligen het beeld zozeer vertekend was als dat van Luigi Gonzaga. Zeker droeg hij met tijdgenoten, zoals onder meer zijn biechtvader Robertus Bellarminus, »Carlo Borromeo, uit wiens handen hij de eerste communie ontving, of »François de Sales, alle sporen van de barokke vroomheid (triomfalisme, rigoristische werkheiligheid, overmatige sensibiliteit en depersonaliserende gehoorzaamheid). Maar het gaat te ver en doet hem onrecht, hem voor te stellen, zoals toch de gewoonte was, als een bloedeloze en larmoyante, in toga en rochette geklede, op een kruisbeeld starende, naïeve sukkel met lelie, doodshoofd en geselkoord als attributen en de versmade kroon op de achtergrond. Voor een groot deel was zijn eigen ‘societas’ door eeuwenlange propaganda van als wereldvreemd voorgestelde, jeugdige heiligen (Johannes Berchmans uit Diest, eerste kwart 17e eeuw, en Stanislaus Kostka) schuld aan de smakeloze voorstelling van de jongeman. | |
[pagina 30]
| |
Zijn graf bevindt zich in de Sant'Ignazio te Rome. Na zijn canonisatie in 1726 werd Aloysius drie jaar later de patroon van met name de studerende jeugd, een functie die in 1926 met klerikale nadruk op zijn voorbeeldige juveniele kuisheid nog eens werd bekrachtigd. Zijn niet onkritische ordegenoot Virgilio Cepari schreef in 1606 een biografie van de heilige. Het anonieme, 16e-eeuwse portret van Aloysius in het Kunsthistorisches Museum te Wenen bleef standaard voor Aloysius' fysionomie op alle latere afbeeldingen: vanaf de zilveren reliekbuste in de Sant'Ignazio te Rome, Tintoretto's schilderij uit de tweede helft van de 16e eeuw met de gestorven heilige in het Palazzo Ducale te Venetië en dat van Graziani il Giovane in de Santa Maria della Pietà te Bologna (samen met andere sj-heiligen) tot devotieprentjes in de eerst decennia van deze eeuw. Vrijwel alle afbeeldingen stonden in het teken van de aangeduide propaganda: sculptuur ca. 1720 van Braun uit Praag en van Egell ca. 1750 uit Mannheim (Aloysius met Jezuskind op de arm), schilderij ca. 1825 van López (Aloysius die het kruis omarmt) en vooral grafiek, zoals tekeningen 1750/55 van Sigrist (kroon aan de voeten, terwijl engelen het kruis voorhouden) of van een 19e-eeuwse anonymus (Aloysius in gebed voor een tafel met de attributen) en de vele door de jezuïetenorde verspreide devotieprentjes, waarop ook gipsen monstruositeiten teruggaan (Nederlands massaprodukt 1910-20, overigens in diezelfde tijd al bekritiseerd). Toorop toonde Aloysius als pestverpleger samen met de Engel van Liefde op keramiektegels ca. 1910 in de Sint Bavo te Haarlem. Scènes zijn zeldzaam. Del Cairo schilderde ca. 1650 een altaarstuk voor de jezuïetenkerk te Milaan met de eerste communie, en Boeyermans 1671 de intrede in de orde. Op een gravure ca. 1770 van Götz en Klauber ziet men hoe Aloysius afstand doet van zijn erfdeel en op een prent van de laatste hoe hij aan het hof de benen neemt als hem bevolen wordt de schaduw van een meisje te kussen. Delpierre/Noché 1946; Leufkens 1928; Menge 1934; Mostra iconografica 1937; Reitz von Frentz 1929. |
|